Het hof veroordeelt taxateur wegens het valselijk opmaken en afleveren van een taxatierapport. Verwerping verweer specialis artikel 69 lid 4 AWR.
/Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 20 mei 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:4319
Ontvankelijkheid OM
De verdediging heeft betoogd dat gelet op artikel 69, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard voor feit 2 (het hof begrijpt: het ten laste gelegde feit na en/of) nu er sprake is van – kort gezegd - het gebruik maken van een vals stuk dat onder meer zou dienen als grondslag voor de overdrachtbelasting.
Het hof overweegt hieromtrent dat het vierde lid van artikel 69 AWR bepaalt dat strafvervolging op grond van artikel 225, tweede lid, Sr is uitgesloten indien een feit zowel valt onder een van de bepalingen van artikel 69, eerste of tweede lid, AWR, als onder die van artikel 225, twee lid, Sr. Het hof is van oordeel dat het ten laste gelegde feit niet valt onder een van de bepalingen van artikel 69, eerste of tweede lid, AWR. Het hof verwerpt derhalve dit verweer.
Feiten
De belastingdienst heeft in het kader van de landelijke actie “Nokvorst” uit de kadastergegevens aangaande aan- en verkopen vastgoed een opvallende transactie door betrokkene 1 geselecteerd voor onderzoek vanwege een hoog prijsverschil. Het betreft de juridische verkrijging door betrokkene 1 in privé op 21 april 2005 van percelen grond aan de adres in de ‘locatie’ te plaats waarbij die grond werd gewaardeerd op € 2.200.000 en de verkoop ervan op 29 december 2005 aan een besloten vennootschap van betrokkene 1 voor een bedrag van € 8.260.000.
Op verzoek of in opdracht van betrokkene 1 is ten aanzien van de bovengenoemde percelen een aantal taxatierapporten opgemaakt en wel op 1 juli 2003, 13 april 2005, 1 december 2005 en 2 december 2005.
In het taxatierapport d.d. 1 juli 2003, opgemaakt door onder andere verdachte, is de waarde van de percelen grond vastgesteld op € 7.620.000.
In het – in de tenlastelegging genoemde – taxatierapport d.d. 13 april 2005, opgemaakt door verdachte, is de waarde van de percelen grond vastgesteld op € 2.200.000.
In het taxatierapport d.d. 1 december 2005, opgemaakt door betrokkene 2 van bedrijf (bij welke onderneming deze opdracht via verdachte was bin- nengekomen), is de waarde van de percelen grond vastgesteld op € 8.260.000.
In het taxatierapport d.d. 2 december 2005, opgemaakt door verdachte, is de waarde van de percelen grond vastgesteld op € 8.285.000.
De rechtbank en de advocaat-generaal zijn van oordeel dat verdachte het taxatierapport vals heeft opgemaakt, omdat de waarde van € 2.200.000 te laag is, gelet op de waarden in de andere rapporten en gelet op het feit dat een waardestijging vanaf 2003 in de lijn der verwachting zou liggen, gezien de stand van zaken in het besluitvormingsproces inzake de realisering van bouwmogelijkheden op de grond in de locatie op dat moment.
De verdediging heeft betoogd dat de verschillen tussen de rapporten verklaarbaar zijn omdat andere uitgangspunten zijn gehanteerd. De rapporten van juli 2003 en december 2005 betreffen taxaties onder bijzondere aannames, uitgaande van een toekomstig (bebouwings)scenario. De taxatie van 13 april 2005 is de enige taxatie waarin reëel naar de waarde van het perceel op die datum is gekeken, aldus de verdediging.
Met de verdediging gaat het hof er van uit dat de taxaties van juli 2003 en december 2005 taxaties onder bijzondere aannames betreffen, waarbij bepaalde risico’s zijn geëlimineerd. Dat betekent in casu dat in die rapporten ervan uit is gegaan dat op het perceel zeker bebouwing gaat plaatsvinden en wel binnen een bepaalde termijn. Het hof gaat er - eveneens met de ver- dediging - van uit dat het taxatierapport van 13 april 2005 een waardering naar de waarde in het economisch verkeer is zonder eliminatie van bedoelde risico’s.
Het hof is echter anders dan de verdediging van oordeel dat, ook als er van wordt uitgegaan dat de rapporten van juli 2003 en december 2005 enerzijds en het rapport van 13 april 2005 anderzijds zijn gebaseerd op verschillende uitgangspunten, de waarde genoemd in het rapport van 13 april 2005 on- verklaarbaar laag is. Het enorme verschil tussen de door verdachte gedane taxaties van € 2.200.000 op 13 april 2005 en € 8.285.000 op 2 december 2005 kan niet uitsluitend worden verklaard door de eliminatie van de risico’s in het rapport van 2 december 2005. De percelen moeten naar het oordeel van het hof in april 2005 aanzienlijk meer waard zijn geweest dan € 2.200.000. Dat wordt bevestigd door het taxatierapport van de belastingdienst van 16 januari 2009. In dat rapport is de waarde in het economisch verkeer van de percelen per 21 april 2005 geschat op € 6.800.000. Dat is naar het oordeel van het hof een meer realistische waardering van de percelen grond. Het vorenstaande kan, in samenhang bezien met de overige gedingstukken en de door verdachte gegeven verklaringen, tot geen andere conclusie leiden dan dat waarde van € 2.200.000, opgenomen in het rapport van 13 april 2005, in strijd met de waarheid is, dat verdachte zich daarvan bewust is geweest en dat het rapport in zoverre opzettelijk valselijk is opgemaakt.
Bewezenverklaring
- valsheid in geschrift
- opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, afleveren, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst.
Strafoplegging
Verdachte heeft in zijn hoedanigheid van taxateur opzettelijk een taxatierapport valselijk opgemaakt. In dat rapport is een waarde van de in de tenlastelegging genoemde percelen opgenomen die veel lager is dan de werkelijke waarde. Verdachte wist dat zijn taxatierapport gebruikt zou worden door de notaris voor de juridische levering aan betrokkene 1 en ter bepaling van de hoogte van de overdrachtsbelasting. Mede door toedoen van verdachte is de belastingdienst benadeeld voor een bedrag in de orde van grootte van € 250.000 aan overdrachtsbelasting. Verdachte heeft door zijn handelen misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zowel in een (register)- taxateur als in taxatierapporten moet kunnen worden gesteld. Het hof rekent dat verdachte zwaar aan. In beginsel zou een dergelijk handelen moeten leiden tot het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof veroordeelt de verdachte tot een voorwaardelijke gevangenis- straf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van twee jaar.
Daarnaast wordt verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren.
Lees hier de volledige uitspraak.