Hinderwetvergunning, 'aan hem', art. 18.18 Wm, drijver van een inrichting
/
Verdachte is tenlastegelegd dat hij zich heeft gedragen in strijd met de voorschriften uit een aan hem verleende Hinderwetvergunning. Het Hof spreekt verdachte vrij van het onderdeel 'aan hem', maar veroordeelt hem voor het overige tenlastegelegde: weliswaar is de vergunning niet verleend aan de verdachte, maar de verdachte heeft de inrichting waaraan de vergunning werd verleend overgenomen. Verdachte is derhalve de vergunninghouder, en als zodanig is hij, als drijver van de inrichting, aanspreekbaar op de naleving van de aan de voor de inrichting geldende voorschriften, aldus het Hof.
De Hoge Raad casseert niet. Art. 18.18 Wm richt zich immers, in combinatie met art. 8.20 Wm, tot een ieder die de inrichting drijft. Aan wie de bedoelde vergunning is verleend is derhalve niet van belang.