Hoewel politieagent informatie niet naar buiten heeft gebracht, wel sprake van schending ambtsgeheim, omdat informatie die niet voor hem bestemd was, voor zichzelf heeft ontsloten
/Rechtbank Den Haag 15 oktober 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:10842
De verdachte heeft zich als politieambtenaar meermalen schuldig gemaakt aan schending van zijn ambtsgeheim en computervredebreuk.
Hij heeft gedurende lange tijd onbevoegd vertrouwelijke informatie in de politiesystemen opgezocht en daarin gegevens van derden geraadpleegd. Hij heeft de systemen bevraagd zonder dat dit voor zijn functie-uitoefening noodzakelijk was. Door zo te handelen heeft de verdachte zijn ambtsgeheim geschonden. Het feit dat hij de informatie niet met derden heeft gedeeld maakt dit niet anders.
Door zijn autorisatie om de systemen te raadplegen te gebruiken voor doeleinden die buiten de grenzen van zijn autorisatie vielen, is hij daarmee wederrechtelijk binnengedrongen in een geautomatiseerd werk als bedoeld in artikel 138ab van het Wetboek van Strafrecht. Hij heeft door zich op die manier de toegang te verwerven gebruik gemaakt van een valse sleutel in de zin van het artikel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat van schenden van het ambtsgeheim slechts sprake kan zijn indien de verdachte de geheime informatie met een derde zou hebben gedeeld. Daarvan is hier geen sprake zodat de verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.
Voorts is aangevoerd dat uit de verklaringen van de verdachte naar voren is gekomen dat de verdachte in de tenlastegelegde periode vierentwintig uur per dag en zeven dagen per week met zijn werk bezig was en dat de zoekslagen in de politiesystemen derhalve altijd gerelateerd waren aan zijn waarnemingen als politieman en steeds verband hielden met (het willen opsporen van) mogelijk crimineel gedrag. Dit betekent dat de verdachte bevoegd gebruik heeft gemaakt van zijn autorisatie en inlogcodes. Er is dan ook geen sprake geweest van ’binnendringen’ in de zin van artikel 138ab van het Wetboek van Strafrecht zodat hij ook van dit feit dient te worden vrijgesproken.
De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het aanstellingsbesluit blijkt dat de verdachte in oktober 2007 bij de politie in dienst is getreden. Op 28 januari 2008 is de verdachte beëdigd als opsporingsambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak. In verband met de benoeming in zijn ambt heeft de verdachte een geheimhoudingsverklaring ondertekend en de belofte vermeld in artikel 9 lid 1 van het Besluit Algemene Rechtspositie Politie afgelegd.
De verdachte is vervolgens werkzaam geweest aan een politiebureau in ’s-Gravenhage als agent. In 2016 heeft hij gesolliciteerd bij de Dienst Bewaken en Beveiligen (hierna: DBB), waar hij op 3 januari 2017 begon met zijn stageperiode. De opleiding bij de DBB is geëindigd in maart 2017, waarna de verdachte zijn werkzaamheden aan het politiebureau heeft hervat.
De verdachte heeft gedurende de tenlastegelegde periode de politiesystemen (BVI-IB) vele malen, zowel binnen als buiten diensttijd, bevraagd. De verdachte maakte daarbij gebruik van zijn politieaccount, en de bevragingen zagen onder meer op personen, adressen en voertuigen gelieerd aan naam. Ook heeft de verdachte bevragingen gedaan op zichzelf, zijn vriendin en zijn broer. Meerdere van deze bevragingen zijn geregistreerd en vervolgens geëxporteerd. Met exporteren is bedoeld het printen, opslaan of verzenden van de informatie. Het gaat daarbij om het tientallen malen raadplegen en bevragen van de politiesystemen in de periode van 1 januari 2015 tot en met 13 juni 2017.
De verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij deze bevragingen heeft gedaan en ook meerdere keren deze informatie heeft geprint of verzonden aan zichzelf. Hij heeft verder verklaard dat hij als privé persoon contact heeft gekregen en gehad met naam en diens relaties, en dat dit contact zag op – kort gezegd – het onderzoeken van de mogelijkheden om zakelijke activiteiten met en in relatie tot naam te ontplooien.
De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de raadplegingen door de verdachte en het deels exporteren van zijn bevindingen niet zijn gedaan in het kader van zijn politiewerkzaamheden, of voor enig in de Wet Politiegegevens geformuleerd doel. Voornoemde bevragingen zijn niet gedaan in het kader van enig lopend strafrechtelijk onderzoek of ten behoeve van de handhaving van de openbare orde. De verdachte heeft geen van zijn bevragingen vastgelegd in een mutatie.
De rechtbank stelt dan ook vast dat de bevragingen niet zijn gedaan in het kader van de uitoefening van de politietaak. De verklaring van de verdachte dat hij zich vierentwintig uur per dag politieman voelde, kan aan het voorgaande niet afdoen. Het raadplegen van en het zoeken in de politiesystemen is gedaan voor privédoeleinden en kennelijk om zijn nieuwsgierigheid te bevredigen.
Het bevragen van de politiesystemen voor privédoeleinden is echter niet toegestaan.
Bij het opstarten van het politiesysteem BVI-IB komt een waarschuwing in beeld waarin onder andere wordt vermeld dat het bevragen van een persoon zonder gegronde reden en/of noodzaak niet is toegestaan en dat ongeautoriseerde toegang strafbaar is.
Schending van het ambtsgeheim
Ten aanzien van de vraag of de verdachte zich aldus schuldig heeft gemaakt aan schending van het ambtsgeheim, overweegt de rechtbank als volgt. De verdediging heeft betoogd dat geen sprake is van ’schenden’ in de zin van artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht doordat geen informatie met een derde of derden is gedeeld. De vraag is dan wat onder de term ‘schenden” als bedoeld in het artikel moet worden begrepen. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de term ’schenden’ een ruimer begrip is dan de voorheen in het artikel gebruikte term ’bekendmaken’. De stelling dat van “schenden” alleen sprake kan zijn in geval van het naar buiten brengen van een geheim, vindt naar het oordeel van de rechtbank geen steun in het recht. Er kan ook van schenden van een geheim sprake zijn zonder dat dit geheim bekend is gemaakt aan derden. De verdachte heeft zichzelf toegang verschaft tot vertrouwelijke informatie voor privédoeleinden en deze informatie, die niet voor hem bestemd was, voor zichzelf ontsloten. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte zich aldus heeft schuldig gemaakt aan schending van zijn ambtsgeheim zoals onder 1 is ten laste gelegd. De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van de woorden ’en/of artikel 7’ aangezien het gebod tot geheimhouding als bedoeld in artikel 7 van de Wet politiegegevens zich beperkt tot het verstrekken dan wel bekendmaken van geheim te houden politiegegevens, waarvan in deze zaak geen sprake is.
Computervredebreuk
De bevragingen konden alleen maar plaatsvinden doordat de verdachte uit hoofde van zijn aanstelling als opsporingsambtenaar over een autorisatie beschikte om de systemen te raadplegen. Zoals hiervoor is overwogen bestond er vanuit de uitoefening van zijn politietaak geen aanleiding voor het raadplegen of bevragen van de politiesystemen, hetgeen de verdachte ook wist. Naar het oordeel van de rechtbank ging de verdachte met deze niet werkgerelateerde bevragingen de grenzen van de aan hem verleende autorisatie ver te buiten. Door aldus zijn autorisatie te gebruiken voor doeleinden die buiten de grenzen van zijn autorisatie vielen, is hij daarmee wederrechtelijk binnengedrongen in een geautomatiseerd werk als bedoeld in artikel 138ab van het Wetboek van Strafrecht, en heeft hij door zich daartoe op die manier de toegang te verwerven gebruik gemaakt van een valse sleutel in de zin van het artikel.
Strafbaarheid van de verdachte
De rechtbank komt thans toe aan de beantwoording van de vraag of ten aanzien van de verdachte een schulduitsluitingsgrond kan worden aangenomen.
De verdediging heeft in dat verband aangevoerd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld. Wellicht is de verdachte doorgeschoten in zijn taakopvatting maar hij heeft verschoonbaar gedwaald omtrent de vraag of hij bij het doen van de bevragingen binnen de kaders van zijn bevoegdheid bleef. De verdachte meende oprecht dat dit laatste het geval was.
Voorts heeft de raadsman een beroep gedaan op de schulduitsluitingsgrond psychische overmacht. Er was bij de verdachte bij het doen van de bevragingen telkens sprake van een van buiten komende dwang, een signaal in zijn omgeving dat er ’iets niet in de haak was’ waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand kon en hoefde te bieden. Derhalve dient hij op deze grond te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Afwezigheid van alle schuld
De verdediging heeft allereerst een beroep gedaan op afwezigheid van alle schuld omdat sprake zou zijn van verontschuldigbare rechtsdwaling. Dit verweer kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen.
De rechtbank is van oordeel dat van de verdachte als politieman, die een ambtseed heeft afgelegd, mag worden gevergd dat hij bekend is met de regelgeving omtrent het doen van bevragingen in de politiesystemen. Voorts mag van hem uit hoofde van zijn functie een hoge mate van zorgvuldigheid worden gevraagd als het gaat om het inzien van privacygevoelige gegevens van anderen. Het moet voor de verdachte daarbij duidelijk zijn geweest dat hij op het moment van de bevragingen, die hij deed met het oog op privé doeleinden, niet bezig was met de opsporing van strafbare feiten die betrekking hadden op de personen en zaken die hij in het systeem opzocht. Daar komt nog bij dat vast staat dat telkens wanneer het systeem werd bevraagd, een duidelijke waarschuwing in beeld kwam dat raadplegen zonder noodzaak niet toegestaan en strafbaar is.
Gelet op dit alles acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat de verdachte geen weet heeft gehad van het ongeoorloofde van zijn handelen en dat hij heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien daarvan. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Psychische overmacht
De verdediging heeft ter onderbouwing van dit verweer onder meer verwezen naar de ten aanzien van de verdachte opgestelde rapporten van de psychiaters Van Marle en Van Beem.
De rechtbank zal de verschillende ter zake doende rapportages van de deskundigen bespreken en daaraan vervolgens een conclusie verbinden.
In zijn rapport van 21 april 2018 heeft psychiater dr. H.J.C. van Marle geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een aanpassingsstoornis in emoties en gedrag waarvan een van de symptomen is geweest het zeer frequent ook buiten werktijd opzoeken van informatie in politiesystemen door middel van bevragingen. De bevragingen werden gedaan zonder na te denken vanuit rusteloosheid, onzekerheid en gevoelens van onveiligheid. De verdachte is zich het excessieve karakter ervan niet bewust geweest, het was een impulsieve daad.
Psychiater M. van Beem heeft op 11 december 2018 een rapport uitgebracht. De deskundige komt tot het oordeel dat de aanpassingsstoornis bij de verdachte heeft geleid tot het veelvuldig controleren van de politiesystemen. De verdachte was zich niet bewust van de ontoelaatbaarheid van zijn gedragingen omdat hij van mening was dat hij zijn werk als politieman vervulde. Ook het uitprinten van de opgevraagde gegevens was geen selectief en bewust proces, aldus de deskundige.
De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van de Pro Justitia rapportage van 14 september 2018 van psycholoog drs. T. ’t Hoen. Ook hij komt tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een aanpassingsstoornis in emoties en gedrag alsmede van narcistische trekken in de persoonlijkheid. Deze stoornis heeft in combinatie met de onderliggende persoonlijkheidstrekken weliswaar een rol gespeeld bij het ten laste gelegde, maar tegelijkertijd kan worden aangenomen dat de verdachte zeer goed op de hoogte was van de wederrechtelijkheid van zijn gedrag en weloverwogen de keuze heeft gemaakt om de informatie uit de systemen op te vragen. Van een verhoogde impulsiviteit is geen sprake.
De deskundige ziet geen aanleiding om het ten laste gelegde in (enigszins) verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De deskundige ’t Hoen heeft naar aanleiding van aanvullende vragen van de verdediging en de officier van justitie nader gerapporteerd op 19 augustus 2019. Uit deze aanvullende rapportage komt onder meer naar voren dat de verdachte als gevolg van de situatie waarin hij terecht was gekomen symptomen van de stoornis ervoer. Dit wil echter niet zeggen dat de stoornis dermate heeft doorgewerkt dat er van een verminderde toerekeningsvatbaarheid sprake was.
Er zijn geen redenen om aan te nemen dat er bij de verdachte door de stoornis dusdanige beperkingen waren dat hij de wederrechtelijkheid van zijn gedrag niet heeft kunnen inzien.
Voorts heeft de deskundige wederom aangegeven dat de verdachte geen impulsieve man is. Hij heeft juist wel nagedacht en geredeneerd en is vervolgens gaan handelen.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht, en uit het verhandelde ter terechtzitting is niet aannemelijk geworden dat de verdachte zich toegang tot de politiesystemen heeft verschaft en deze heeft geraadpleegd als gevolg van een van buiten komende drang waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet hoefde te bieden. De rechtbank ziet niet in waaruit die van buiten komende drang zou hebben bestaan. De verdachte heeft telkenmale op eigen initiatief, vaak buiten diensttijd en voor privédoeleinden, de systemen geraadpleegd. Hij heeft daarbij weloverwogen keuzes gemaakt en is daarnaar gaan handelen. Hij is ook gestopt en heeft dus kunnen stoppen met bevragen en exporteren nadat hij het vermoeden heeft gekregen dat hij onderwerp van onderzoek door de politie was. In zoverre is ook niet aannemelijk geworden dat er bij verdachte sprake is geweest van een hoge mate van impulsiviteit, of een andere drang waaraan hij geen weerstand zou kunnen bieden, laat staan dat aannemelijk is geworden waarom dat niet van hem kon worden gevergd.
Het beroep op psychische overmacht kan daarom niet slagen.
Voorts geven de hiervoor weergegeven rapporten de rechtbank geen aanleiding om op een andere grond tot de conclusie te komen dat de feiten de verdachte niet zouden kunnen worden aangerekend. De rechtbank acht de rapportages van deskundige ’t Hoen en de daaraan verbonden conclusies op zorgvuldige wijze onderbouwd en zij neemt deze conclusies over.
Bewezenverklaring
Feit 1: opzettelijke schending van een geheim waarvan hij weet dat hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift verplicht is het te bewaren, meermalen gepleegd;
Feit 2: computervredebreuk, meermalen gepleegd;
Strafoplegging
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de tijd van 150 uren en ontzetting van het recht om enig publiek ambt te bekleden voor de duur van 3 (drie) jaren.
Lees hier de volledige uitspraak.