Hof: ontnemingsvordering strekt niet louter tot ontneming van wvv behaald door bij de belastingwet strafbaar gestelde feiten. OvJ ten onrechte in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard.
/Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 11 april 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1037
De rechtbank heeft bij beslissing waarvan beroep het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de ontnemingsvordering. Daartoe overwoog de rechtbank:
“Het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel is (…) gebaseerd op het voordeel dat verdachte heeft genoten doordat hij geen omzetbelasting en loonbelasting heeft betaald. Dit betekent dat het te ontnemen voordeel uitsluitend gegrond is op het voordeel genoten uit fiscale delicten. De bij de witwashandelingen betrokken geldbedragen betreffen uitsluitend voordeel dat is verkregen uit de fiscale delicten. Zij zijn dusdanig verweven met die fiscale delicten dat ontneming op basis van artikel 36e WvS naar het oordeel van de rechtbank niet mogelijk is.”
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn ontnemingsvordering. Daartoe is aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat het eventuele voordeel dat veroordeelde heeft genoten een voordeel is dat hij heeft genoten uit fiscale delicten. De bij de witwashandelingen betrokken geldbedragen hebben uitsluitend betrekking op voordeel dat is verkregen uit fiscale delicten, zodat het witwassen volledig voortvloeit uit de fiscale delicten en daar een uitvloeisel van is. Er is derhalve geen sprake van gelden uit andere strafbare feiten dan de gelden uit de fiscale delicten, zodat er een dusdanige verwevenheid met de fiscale delicten is dat ontneming niet mogelijk is.
De advocaat-generaal heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de ontnemingsvordering. Daartoe is aangevoerd – zakelijk weergegeven –dat artikel 74 AWR niet van toepassing is, aangezien de ontnemingsvordering gebaseerd is op het witwassen van gelden die door fiscale delicten zijn verkregen.
Subsidiair heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie in elk geval ontvankelijk is in de ontnemingsvordering voor zover het betreft het wederrechtelijk verkregen voordeel dat samenhang met de onjuiste aangiftes vennootschapsbelasting van de BV. Daartoe is aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat artikel 74 AWR niet ziet op gevallen waarin een ontnemingsvordering wordt ingediend tegen een persoon die niet de belastingplichtige is en/of ten aanzien van wie geen bijzonder wettelijk instrumentarium bestaat.
Beoordeling Hof
De ontnemingsvordering is gebaseerd op het witwassen van gelden die afkomstig waren van fiscale delicten, te weten het doen van onjuiste belastingaangiftes. Deze gelden heeft de veroordeelde vervolgens aangewend in het economisch verkeer door ze te gebruiken. Het hof is van oordeel dat dit witwassen niet onder het bereik van de artikelen 68 en 69 AWR kan worden gebracht en niet besloten ligt in het begaan van de fiscale delicten.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de ontnemingsvordering niet strekt tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel louter behaald door bij de belastingwet strafbaar gestelde feiten. De situatie van artikel 74 AWR doet zich derhalve niet voor. De rechtbank heeft derhalve de officier van justitie ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in de ontnemingsvordering, zodat het vonnis van de rechtbank niet in stand kan blijven.
De rechtbank vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht en wijst de zaak terug naar de rechtbank Oost-Brabant.
Lees hier de volledige uitspraak.