Hof spreekt vrij omdat door het plaatsen van elektronische handtekening van de hoofd-officier van justitie op het pv een wezenlijk deel onleesbaar is geworden
/Gerechtshof Amsterdam 12 januari 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:35 Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 16 maart 2014 te Amsterdam zich op en/of aan de weg, te weten de Oudezijds Achterburgwal heeft opgehouden, terwijl aannemelijk is, dat zulks gebeurde om middelen als bedoeld in art. 2 of 3 van de Opiumwet althans daarop gelijkende waar, en/of slaapmiddelen en/of kalmeringsmiddelen en/of stimulerende middelen of daarop gelijkende waar te kopen en/of te koop aan te bieden.
Het hof spreekt verdachte vrij en overweegt hiertoe als volgt. In het procesdossier bevindt zich een zogenoemd ‘gescand’ exemplaar van een proces-verbaal van de verbalisant van 19 maart 2014. Deze ‘scan’ is aan te merken als een digitaal afschrift van een proces-verbaal, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Besluit elektronisch proces-verbaal (Bepv). Ingevolge diezelfde bepaling wordt dat digitale afschrift aangemerkt als een (elektronisch) proces-verbaal als bedoeld in artikel 153, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), indien het als waarmerk is voorzien van een gekwalificeerde elektronische handtekening van een daartoe door de verantwoordelijke aangewezen ambtenaar. De digitale stempel van de hoofdofficier van justitie te Den Haag, H. Korvinus, zoals opgenomen op de eerste pagina van het dossier, is als zodanig aan te merken.
Uit voornoemd proces-verbaal volgt verder dat een toerist aan de verbalisant, toen hem werd gevraagd wat er was gebeurd, het volgende verklaard “The black guy said coke, coke, coke, coke, coke, coke, coke but I did not buy any”. Door bovenbedoelde digitale stempel is een (belangrijk) deel van de tekst van het proces-verbaal op de eerste pagina onleesbaar geworden, tengevolge waarvan niet duidelijk is wie de persoon is, uit een groepje van een drietal negroïde personen waartoe ook de verdachte behoorde, die diverse passerende toeristen aansprak. Daarenboven heeft de steller van de telastlegging ervoor gekozen het delict niet (ook) in deelnemingsvorm te verwijten.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit voornoemd bewijsmiddel onvoldoende concreet en specifiek of de ondervraagde toerist door de verdachte is aangesproken, temeer nu bij onderzoek aan de kleding van de verdachte geen voor inbeslagname vatbare goederen zijn aangetroffen.
Mitsdien acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Lees hier de volledige uitspraak.