Hof veroordeelt verdachte die betrokken was bij de Vastgoed Beleggings Maatschappij (VSM) wegens verduistering en witwassen
/Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 11 juli 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:6768
Verdachte heeft langdurig als feitelijke leidinggevende gefunctioneerd van twee op het eerste gezicht professioneel opererende rechtspersonen, te weten Vastgoed Solide Maatschappij B.V. en Apex Vastgoed B.V. VSM heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van verduistering. Apex heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen.
Verdachte heeft als statutair bestuurder van de vennootschap VSM en samen met zijn medeverdachten op geraffineerde wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen van niets vermoedende particulieren door vanaf 20 augustus 2006 buitensporig hoge (on)kostenvergoedingen in te dienen en op die manier de door particulieren in VSM ingelegde gelden aan de vennootschap te onttrekken. Dit in plaats van de aan de obligatiehouders bij prospectus voorgewende afspraak om hun ingelegde gelden te investeren in vastgoed, dan wel onder zich te houden, gelet op de verplichting tot terugbetaling. Op deze wijze is in totaal een bedrag van €8.523.108 uit het vermogen van VSM onttrokken en rechtstreeks dan wel via een constructie op de rekening van Apex gestort. Apex betaalde daarvan de onkosten van VSM en de management fee aan onder andere verdachte.
Verdenking
- Feit 1: in de periode van 1 januari 2005 tot en met 21 november 2010 581 individuele beleggers en een aantal beleggers, verenigd in de Stichting Belangen Obligatiehouders VSM heeft opgelicht ter zake van belegging in VSM B.V., dan wel feitelijke leiding en/of opdracht heeft gegeven aan VSM B.V. en Apex Vastgoed BV ter zake van voornoemde oplichting, dan wel feitelijke leiding en/of opdracht heeft gegeven aan VSM BV en Apex Vastgoed BV ter zake van verduistering van €11.969.762, dan wel dat bedrag heeft verduisterd;
- Feit 2: zich schuldig heeft gemaakt aan (gewoontewitwassen) dan wel dat hij feitelijke leiding en/of opdracht heeft gegeven aan VSM BV en Apex Vastgoed BV ter zake van voornoemd gewoontewitwassen;
- Feit 3: betrokken is geweest bij het plegen van valsheid in geschrift m.b.t. de bedrijfsadministratie van Apex Vastgoed BV, dan wel dat hij feitelijke leiding en/of opdracht heeft gegeven aan Apex Vastgoed BV ter zake van voornoemde valsheid in geschrift;
Geldigheid van de dagvaarding
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 3 onder B, ondanks de toegestane wijziging tenlastelegging in hoger beroep, nietig verklaard dient te worden omdat - zakelijk weergegeven - niet duidelijk is op welke documenten de ten laste gelegde valsheid betrekking heeft.
Het hof overweegt als volgt.
Wat er ook van zij van de nietigheid van de dagvaarding, gelet op de hierna door het hof genomen beslissing ten aanzien van het onder feit 3 onder B behoeft het verweer verder geen bespreking.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Onder feit 1 van de tenlastelegging is meer subsidiair en nog meer subsidiair ten laste gelegd dat verdachte in de periode van 1 januari 2005 tot en met 21 november 2010 feitelijke leiding/opdracht heeft gegeven aan/tot verduistering door VSM en/of Apex, dan wel dat hij die verduistering zelf heeft (mede)gepleegd. Op grond van artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht wordt een dader als schuldig aan verduistering gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vijfde categorie.
De verdediging heeft gesteld dat (tenminste) de periode van 1 januari 2005 tot 20 augustus 2006 is verjaard.
Op grond van artikel 70, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht vervalt door verjaring het recht op strafvervolging voor de misdrijven waarop een geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld in zes jaren. De verjaring kan worden gestuit door elke daad van vervolging. Het moet dan gaan om een formele daad van vervolging uitgaande van het openbaar ministerie of de rechter bedoeld om in de fase voorafgaande aan de tenuitvoerlegging tot een (uitvoerbare) rechterlijke beslissing te geraken.
In deze zaak heeft het openbaar ministerie op 20 augustus 2006 de rechter-commissaris betrokken door het vorderen van een machtiging strafrechtelijk financieel onderzoek. Dit betekent dat vanaf 20 augustus 2006 de verjaring van het ten laste gelegde feit is gestuit. Het recht tot strafvervolging is verjaard voor de periode van 1 januari 2005 tot en met 19 augustus 2006 het hof zal het openbaar ministerie ten aanzien van deze periode niet-ontvankelijk in de vervolging verklaren.
Het hof verklaart met openbaar ministerie voor het overige ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 primair, 3 primair en 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
Feit 1 primair en subsidiair: oplichting
In het algemeen spraakgebruik wordt het enkele niet nakomen van een verbintenis al snel gezien of aangeduid als ‘oplichting’. Bij de onderhavige strafrechtelijke vervolging is vanzelfsprekend slechts leidend het Wetboek van Strafrecht (Sr) waarin in artikel 326 Sr oplichting strafbaar is gesteld. Hierin worden zwaardere eisen gesteld om tot een veroordeling ter zake van oplichting te kunnen komen.
De wetgever wil hiermee - kort samengevat - voorkomen dat reeds het enkele feit dat iemand civielrechtelijk wanprestatie pleegt al leidt tot een strafrechtelijke veroordeling.
De Hoge Raad overwoog reeds eerder dat het bij strafbaarstelling van oplichting gaat om gevallen waarin de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wil roepen teneinde daarvan misbruik te kunnen maken. (HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2892, NJ 2017/158).
Voorts acht het hof van belang op te merken dat de delictsomschrijving van oplichting, kort samengevat, inhoudt dat iemand door een oplichtingsmiddel tot zojuist genoemde handelingen moet zijn bewogen.
Van het in het bestanddeel “beweegt” tot uitdrukking gebrachte causaal verband is sprake als voldoende aannemelijk is dat het slachtoffer mede onder invloed van de door het desbetreffende oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken is overgegaan tot het in art. 326 lid 1 Sr bedoelde gevolg. Of het slachtoffer in het concrete geval is bewogen in deze zin en door een of meerdere van voornoemde oplichtingsmiddelen, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
In meer algemene zin kunnen tot die omstandigheden behoren enerzijds de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid het beoogde slachtoffer aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen, en anderzijds de persoonlijkheid van het slachtoffer, waarbij onder meer de leeftijd en de verstandelijke vermogens van het slachtoffer een rol kunnen spelen. Oplichting in de zin van art. 326 lid 1 Sr is niet aan de orde wanneer het slachtoffer – gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder de eigen gedragingen en kennis van zaken – de in een bepaalde gedraging van de verdachte besloten liggende onjuiste voorstelling van zaken had moeten doorzien (HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2892, NJ 2017/158).
Ten slotte merkt het hof op dat enerzijds weliswaar, zoals hiervoor is gesteld, het causaal verband in het bestanddeel “beweegt” aanwezig kan zijn wanneer het slachtoffer mede onder invloed van de door het desbetreffende oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken is overgegaan tot het in art. 326 lid 1 Sr bedoelde gevolg, maar dat anderzijds het enkele feit dat enige causale relatie bestaat tussen het genoemde oplichtingsmiddel en het genoemde gevolg nog niet zonder meer de conclusie wettigt dat sprake is van “bewegen” in de zin van art. 326 Sr. Dat blijkt reeds uit de eerder genoemde bijzondere factoren die de persoon en het gedrag van het slachtoffer betreffen, en blijkt voorts uit de omstandigheid dat het in het algemeen aankomt op de vraag of het gevolg redelijkerwijs nog is toe te rekenen aan de inzet van een of meer oplichtingsmiddelen door de verdachte.
Kort samengevat kan gezegd worden dat moet worden onderzocht of er sprake is van een voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen, namelijk wanneer, terwijl de nodige omzichtigheid is betracht men toch door een onjuiste voorstelling van zaken ”tot de afgifte van enig goed, tot het verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld” is overgegaan. Dit zal moeten blijken uit de bewijsmiddelen.
Dit in acht nemend blijkt uit het onderliggende dossier dat van het totaal aantal inleggers, waarvan het openbaar ministerie stelt dat het er 581 zijn, slechts een beperkt aantal personen is gehoord. Daarvan zijn vijf personen in de tenlastelegging opgenomen. Uit de door hen afgelegde verklaringen blijkt niet met voldoende zekerheid dat zij door de in de dagvaarding genoemde oplichtingsmiddelen zijn bewogen tot afgifte van de door hen ingelegde gelden.
Uit het slecht opgebouwde dossier blijkt evenmin met voldoende zekerheid wat de beweegredenen zijn geweest van de overige, niet met naam in de tenlastelegging genoemde beleggers.
Een en ander leidt het hof tot de conclusie dat redengevende feiten en/of omstandigheden ontbreken voor het bestanddeel dat de beleggers door een onjuiste voorstelling van zaken zijn bewogen tot de afgifte van de geldbedragen, zodat verdachte van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Feit 3 primair en subsidiair: valsheid in geschrift
Ten aanzien van het onder 3A ten laste gelegde overweegt het hof als volgt.
Het hof heeft vastgesteld dat sprake zou zijn dat deze leningen zouden zijn afgelost, maar dat verdachte heeft verklaard dat deze leningen niet zijn afgelost. De omzettingen van de leningen, niet zijnde de aflossingen, zijn pas in september 2007 aan de hand van de e-mails van verdachte in gang gezet. VSM leende rechtstreeks geld aan APEX tot het bericht van de Nederlandsche Bank dat dit niet was toegestaan. VSM heeft daarop in ieder geval op papier leningen verstrekt aan VSMB welke volgens een mededeling in de email van de verdachte aan notaris 1 werden door geleid naar Apex. In het dossier zijn zulke leningsovereenkomsten niet aangetroffen. Deze leningsovereenkomsten zijn aangetroffen in de bedrijfsadministratie van VSM en niet in die van Apex. Verdachte dient daarom van het onder 3A ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 3B ten laste gelegde overweegt het hof als volgt.
Het hof is van oordeel dat uit het dossier overduidelijk blijkt dat het personeel in dienst was van Apex. De personeelskosten en de kosten voor bedrijfsvoering dienen dan ook bij Apex te worden verantwoord. Verdachte dient daarom van het onder 3B ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 3C ten laste gelegde overweegt het hof als volgt.
het hof is van oordeel dat de gang van zaken betreffende deze beweerdelijke lening grote vraagtekens oproept, maar dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet duidelijk is geworden wat de rol van verdachte daarbij is geweest, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 3D ten laste gelegde overweegt het hof als volgt.
Het hof is van oordeel dat de in de tenlastelegging genoemde facturen zijn aangetroffen in de bedrijfsadministratie van VSM en niet in die van Apex. Verdachte dient daarom van het onder 3D ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Uit dit overzicht blijkt dat VSM vanaf het begin af aan nauwelijks de vaste rente kon voldoen en reeds vanaf het begin in een negatieve spiraal verkeerde. Toch worden er volgens de jaarrekeningen van VSM over de jaren 2005, 2006, 2007 en 2008 ook variabele rentebedragen aan obligatiehouders vergoed.
Apex heeft vanaf het begin een negatief eigen vermogen. VSM heeft zonder dat er enige zekerheidstelling tegenover staat miljoenen aan Apex uitgeleend en de rente die Apex daarover zou moeten betalen wordt (slechts) in een rekeningcourant opgenomen, waardoor het geen cashflow voor VSM oplevert. Nadat blijkt dat voor de vergunning van de DNB geen leningen mogen worden verstrekt aan Apex wordt een constructie bedacht waardoor gelden uiteindelijk bij Apex terechtkwamen.
Zoals hierboven reeds beschreven kunnen de variabele rentebedragen die aan de obligatiehouders zijn betaald niet uit de exploitatie van het vastgoed zijn betaald. Dit in tegenstelling tot hetgeen door VSM in de brochures is opgenomen te weten dat de te vergoeden rente op 4,5%-9% winstdelende obligaties VSM praktisch geheel is gebaseerd op cashflow van de vastgoedinvestering. Het kan dus niet anders dan dat de variabele rentebedragen zijn betaald met geldbedragen die door de nieuwe obligatiehouders zijn ingebracht.
Naar het oordeel van het hof zijn de door de obligatiehouders in beheer van VSM gegeven geldbedragen (deels) in strijd met het beweerdelijke doel aangewend en door VSM tegen de afspraken in voor andere doeleinden aangewend. Uit het feit dat Apex vanaf het begin een negatief eigen vermogen had en onder die gegeven omstandigheden de onttrekkingen uit Apex onverdroten zijn voortgezet, leidt het hof af dat de opzet van VSM erop gericht is geweest de aan anderen toebehorende gelden zich wederrechtelijk toe te eigenen door deze als “lening”, ter financiering van buitensporige kosten (ruim boven de afgesproken managementvergoeding), aan Apex ter beschikking te stellen. Bovendien kan het niet anders zijn dan dat VSM ook de variabele rentes heeft betaald (mede) met de inleg van (nieuwe) obligatiehouders. VSM heeft door zo te handelen als heer en meester over de ingelegde gelden beschikt. Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat reeds vanaf het begin de bedoeling van VSM was om de gelden te verduisteren. Het hof zal, gelet op het feit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is verklaard in de vervolging voor de periode van 1 januari 2005 tot en met 19 augustus 2006, de bewezenverklaarde periode laten ingaan op 20 augustus 2006.
Feitelijke leidinggeven
Naar vaste jurisprudentie is van feitelijke leiding geven aan een verboden gedraging sprake indien:
1. de verdachte maatregelen ter voorkoming van de verboden gedraging achterwege laat, hoewel hij daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden is en
2. hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedraging zich zal voordoen, zodat hij die gedraging opzettelijk bevordert.
Hieruit volgt dat niet alleen statutaire bestuurders van een rechtspersoon feitelijke leiding kunnen geven aan een door die rechtspersoon begaan strafbaar feit, maar ook organisatorisch ondergeschikte personen en dat dat leiding geven ook kan bestaan uit een nalaten.
Voornoemd nalaten is alleen strafbaar indien de verdachte bevoegd was maatregelen te nemen en hij ook redelijkerwijs daartoe gehouden was. Deze bevoegdheid tot ingrijpen bestaat indien de verdachte feitelijke zeggenschap heeft over de gedraging die de rechtspersoon wordt geacht te hebben verricht en het tevens tot de taak van de verdachte behoorde in te grijpen.
Uit het dossier blijkt dat verdachte op 9 oktober 2006 via zijn beheersmaatschappij naam 4 statutair directeur is geworden van Apex en dus indirect bestuurder van VSM. Daarnaast wordt verdachte in de prospectus van 2006 als financieel directeur genoemd. Tijdens de vergadering van 12 december 2008 heeft verdachte aangegeven aan de andere directeuren hoe de financiële huishouding moest worden geherstructureerd. Toen zij daar niet mee akkoord gingen heeft verdachte zijn conclusie getrokken en heeft zich per 12 december 2008 laten uitschrijven als bestuurder van Apex bij de Kamer van Koophandel werkzaamheden voor Apex is gaan verrichten.
Het hof leidt uit het voorgaande af dat verdachte als bestuurder van VSM in de periode van 20 augustus 2006 tot 12 december 2008 feitelijke leiding heeft gegeven aan deze vennootschap.
Indien en voor zover verdachte al niet zelf de hand heeft gehad in het overmaken van geldbedragen van VSM naar Apex heeft naar het oordeel van het hof te gelden dat hij maatregelen ter voorkoming van de verboden gedragingen achterwege heeft gelaten, terwijl hij daartoe wel bevoegd en redelijkerwijs gehouden was. Niet alleen heeft hij in dat geval bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de verboden gedragingen zich zouden voordoen, maar heeft hij die gedragingen ook opzettelijk bevorderd.
Het hof is op grond van voorgaande overwegingen van oordeel dat verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan het door VSM verduisteren van gelden van inleggers.
Feit 2: Witwassen
Aan verdachte is onder feit 2 ten laste gelegd dat hij geldbedragen heeft witgewassen door, kort weergegeven:
a. de werkelijke aard en/of herkomst van die gelden te verbergen of te verhullen en
b. die geldbedragen te verwerven, voorhanden te hebben, over te dragen of gebruik te maken van die geldbedragen.
Het hof stelt voorop dat noch de tekst van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht noch de wetsgeschiedenis eraan in de weg staat dat iemand die een in die bepaling omschreven gedraging verricht ten aanzien van een voorwerp dat afkomstig is uit enig door hemzelf begaan misdrijf, wordt veroordeeld wegens witwassen. Dit betekent niet dat elke gedraging die in artikel 420bis, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is omschreven, onder alle omstandigheden de kwalificatie witwassen rechtvaardigt.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht "om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen". Gelet hierop moet worden aangenomen dat indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als witwassen kan worden gekwalificeerd.
Er moet dus sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft.
Het hof is van oordeel dat het gronddelict door VSM is gepleegd. Immers op het moment dat de door de obligatiehouders ingebrachte gelden tegen de afspraken in worden beheerd en of voor andere doeleinden worden aangewend is er sprake van verduistering. VSM heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering door geldbedragen door te sluizen naar Apex. Apex had derhalve de gelden door middel van verduistering gepleegd door VSM onder zich. Gelet op het bovenstaande dient VSM te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde (gewoonte)witwassen.
Het hof stelt vast dat door Apex een bedrag van €8.523.108 van VSM is ontvangen. Apex heeft dit bedrag door middel van verduistering gepleegd door VSM verkregen.
Uit AH18, bijlage 10, blijkt dat er iets meer dan €4.000.000 vanuit Apex naar de volgende verdachte natuurlijke personen dan wel aan hen gelieerde ondernemingen gaat:
medeverdachte 1 €1.175.609
betrokkene 2 €302.779
betrokkene 1 €203.043
betrokkene 3 €317.552
verdachte €2.014.442
Ook werd vanuit Apex de administratiekosten, personeelskosten en kantoorkosten voor VSM betaald. Apex had zelf geen inkomsten behalve de gelden die rechtstreeks door VSM aan Apex werden geleend en later via een constructie aan Apex werden overgeboekt.
Conclusie
Het hof leidt hieruit af dat verdachte geldbedragen ter beschikking heeft gehad, overgedragen en omgezet die afkomstig waren van de verduistering gepleegd door VSM, zodat bewezen kan worden dat de rechtspersoon Apex geldbedragen heeft witgewassen
Het hof is ten slotte van oordeel dat, gelet op de bewezen verklaarde periode, de hoeveelheid witgewassen geldbedragen en de verschillende verrichte witwashandelingen, de verdachte van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Feitelijke leidinggeven
Naar vaste jurisprudentie is van feitelijk leiding geven aan een verboden gedraging sprake indien:
1. de verdachte maatregelen ter voorkoming van de verboden gedraging achterwege laat, hoewel hij daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden is en
2. hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedraging zich zal voordoen, zodat hij die gedraging opzettelijk bevordert.
Hieruit volgt dat niet alleen statutaire bestuurders van een rechtspersoon feitelijk leiding kunnen geven aan een door die rechtspersoon begaan strafbaar feit, maar ook organisatorisch ondergeschikte personen en dat dat leiding geven ook kan bestaan uit een nalaten.
Voornoemd nalaten is alleen strafbaar indien de verdachte bevoegd was maatregelen te nemen en hij ook redelijkerwijs daartoe gehouden was. Deze bevoegdheid tot ingrijpen bestaat indien de verdachte feitelijke zeggenschap heeft over de gedraging die de rechtspersoon wordt geacht te hebben verricht en het tevens tot de taak van de verdachte behoorde in te grijpen.
Uit de uittreksels van de kamer van koophandel blijkt dat verdachte van 9 oktober 2006 tot en met 12 december 2008 bestuurder was van Apex.
Het hof leidt uit het voorgaande af dat verdachte als bestuurder van Apex feitelijke leiding heeft gegeven aan deze vennootschap.
Indien en voor zover verdachte al niet zelf de hand heeft gehad in het witwassen van de geldbedragen van Apex, heeft naar het oordeel van het hof te gelden dat hij maatregelen ter voorkoming van de verboden gedragingen achterwege heeft gelaten, terwijl hij daartoe wel bevoegd en redelijkerwijs gehouden was. Niet alleen heeft hij in dat geval bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de verboden gedragingen zich zouden voordoen, maar heeft hij die gedragingen ook opzettelijk bevorderd.
Het hof is op grond van voorgaande overwegingen van oordeel dat verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan het door Apex witwassen van gelden.
Bewezenverklaring
- Feit 1 meer subsidiair: verduistering, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
- Feit 2 subsidiair: van het plegen van witwassen een gewoonte maken, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
Strafoplegging
- Een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf van 240 uur.
Het hof legt daarbij zwaardere straffen op dan de rechtbank heeft gedaan. Waarbij onder andere heeft meegewogen dat het hof de bewezenverklaarde periode eerder heeft laten ingaan dan de rechtbank heeft gedaan.
Vorderingen benadeelde partijen
Vordering van de benadeelde partij benadeelde 3
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt €145.590,63. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat op zichzelf wel duidelijk is dat de benadeelde schade heeft geleden. De mogelijkheid dat er gelden worden uitgekeerd bestaat nog steeds. Nu niet duidelijk is hoeveel dit zal zijn, levert de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij benadeelde 4
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt €47.518,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat op zichzelf wel duidelijk is dat de benadeelde schade heeft geleden. De mogelijkheid dat er gelden worden uitgekeerd bestaat nog steeds. Nu niet duidelijk is hoeveel dit zal zijn, levert de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij benadeelde 1
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt €110.427,58. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat op zichzelf wel duidelijk is dat de benadeelde schade heeft geleden. De mogelijkheid dat er gelden worden uitgekeerd bestaat nog steeds. Nu niet duidelijk is hoeveel dit zal zijn, levert de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij benadeelde 5
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt €94.846,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat op zichzelf wel duidelijk is dat de benadeelde schade heeft geleden. De mogelijkheid dat er gelden worden uitgekeerd bestaat nog steeds. Nu niet duidelijk is hoeveel dit zal zijn, levert de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij benadeelde 6 B.V.
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt €11.969.762,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, nu in het geheel niet duidelijk is of en hoeveel er nog door VSM zal worden uitgekeerd.
Nu de vordering tot schadevergoeding niet is toegewezen is er ook evenmin plaats voor het toewijzen van een vordering strekkende tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, temeer nu deze kosten nauw samenhangen met de vorderingen tot schadevergoeding.
De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij Bewaarder Vastgoed Solide Maatschappij
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt €11.969.762,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, nu in het geheel niet duidelijk is of en hoeveel er nog dor VSM zal worden uitgekeerd.
Nu de vordering tot schadevergoeding niet is toegewezen is er ook evenmin plaats voor het toewijzen van een vordering strekkende tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, temeer nu deze kosten nauw samenhangen met de vorderingen tot schadevergoeding.
De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij Vastgoed Solide Fondsen
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt €11.969.762,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, nu in het geheel niet duidelijk is of en hoeveel er nog dor VSM zal worden uitgekeerd.
Nu de vordering tot schadevergoeding niet is toegewezen is er ook evenmin plaats voor het toewijzen van een vordering strekkende tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, temeer nu deze kosten nauw samenhangen met de vorderingen tot schadevergoeding.
De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij Vastgoed Solide Maatschappij
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt €11.969.762,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, nu in het geheel niet duidelijk is of en hoeveel er nog door VSM zal worden uitgekeerd.
Nu de vordering tot schadevergoeding niet is toegewezen is er ook evenmin plaats voor het toewijzen van een vordering strekkende tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, temeer nu deze kosten nauw samenhangen met de vorderingen tot schadevergoeding.
De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij Vastgoed Solide Maatschappij Beleggingen
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt €11.969.762,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, nu in het geheel niet duidelijk is of en hoeveel er nog dor VSM zal worden uitgekeerd.
Nu de vordering tot schadevergoeding niet is toegewezen is er ook evenmin plaats voor het toewijzen van een vordering strekkende tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, temeer nu deze kosten nauw samenhangen met de vorderingen tot schadevergoeding.
De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Lees hier de volledige uitspraak.
Zie ook de uitspraken van de medeverdachten:
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 11 juli 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:6772
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 11 juli 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:6770