HR: een aan een dienstbetrekking ontleend recht op 'verlof' kan niet zonder meer worden aangemerkt als "goed" i.d.z.v. art. 326 Sr

Hoge Raad 5 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:7 Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, militaire kamer, heeft bij arrest van 31 juli 2014 de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van zestig uren ter zake van oplichting, meermalen gepleegd.

Bewezenverklaard is dat verdachte op tijdstippen in de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 januari 2012 te Geilenkirchen (Duitsland) telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen zijn leidinggevende heeft bewogen tot het verlenen van toestemming voor het opnemen van een of meer uren/dag/dagen verlof, hierin bestaande dat verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk listiglijk en/of bedrieglijk en in strijd met de waarheid bij het indienen van het verzoek om verlofdagen/uren heeft doen voorkomen dat hij, verdachte, nog een toereikend tegoed aan verlofdagen/uren had in Peoplesoft, waardoor die leidinggevende werd bewogen tot het geven van bovenomschreven toestemming.

Middel

Het middel klaagt in het bijzonder over het oordeel van het Hof dat verlofuren en –dagen een "goed" als bedoeld in art. 326, eerste lid, Sr zijn.

In de toelichting op het middel wordt - in navolging van het in hoger beroep gevoerde verweer - in de kern bezien aangevoerd dat (het) verlof (van een militair ambtenaar) niet is aan te merken als ‘enig goed’ in de zin van art. 326 Sr. Dit op de grond dat:

  1. verlof naar zijn aard niet geschikt is om aan de feitelijke heerschappij van een ander te worden onttrokken;
  2. verlof van een (individuele) militair geen zelfstandige functie in het economisch of maatschappelijk verkeer heeft: het vertegenwoordigt op zichzelf geen economische waarde;
  3. verlof in het Peoplesoftsysteem zich niet in de beschikkingsmacht van het bevoegd gezag of een ander bevindt, het raakt derhalve nimmer uit de beschikkingsmacht van het bevoegd gezag.

Beoordeling Hoge Raad

De wetgever heeft door middel van verschillende strafbepalingen beoogd de beschikkingsmacht van de rechthebbende op enig goed te beschermen. Zo is in art. 326 Sr onder meer strafbaar gesteld het met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen iemand door listige kunstgrepen bewegen tot de afgifte van enig goed. Het begrip "goed" komt daarbij een autonome strafrechtelijke betekenis toe. Ook een niet-stoffelijk object kan daaronder worden begrepen, mits het gaat om een object dat voor menselijke beheersing vatbaar is en als zodanig vatbaar is voor afgifte of overdracht (vgl. ten aanzien van art. 310 Sr bijvoorbeeld HR 31 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BQ6575, NJ 2012/535).

Het kennelijke oordeel van het Hof dat een aan een dienstbetrekking ontleend recht op 'verlof' zonder meer kan worden aangemerkt als "goed" in de zin van art. 326 Sr, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De omstandigheid dat dergelijk verlof, naar het Hof heeft vastgesteld, op geld waardeerbaar is en een bepaalde waarde vertegenwoordigt, is niet toereikend voor zijn oordeel dat zulk verlof kan worden aangemerkt als een "goed" in de zin van art. 326 Sr. Het middel slaagt derhalve.

Opmerking verdient nog dat - de tenlastelegging voor zover inhoudende dat de verdachte zijn leidinggevende heeft bewogen tot "de afgifte van althans het verlenen van toestemming voor het opnemen van een of meer uren/dag/dagen verlof, in elk geval van enig goed" niet een duidelijke keuze bevat met betrekking tot de verweten delictsgedraging(en) en niet goed aansluit bij de delictsomschrijving van art. 326 Sr, en - de gang van zaken, zoals die door het Hof blijkens de bewijsvoering is vastgesteld, kenmerken vertoont van gedrag dat in art. 326 Sr is strafbaar gesteld doch niet in de vorm van het bewegen tot "afgifte van enig goed", alsmede kenmerken vertoont van valsheid in geschrift (art. 225 Sr).

De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, Militaire Kamer, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^