HR: eenmaal gedaan verzet vervalt niet enkel door daarna vrijwillig te voldoen aan strafbeschikking
/Hoge Raad 5 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:116
Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 31 mei 2017 het vonnis van de kantonrechter waarbij de verdachte in het verzet tegen de strafbeschikking niet-ontvankelijk is verklaard, bevestigd met aanvulling van gronden.
Ten laste van de verdachte is op 15 maart 2015 een strafbeschikking uitgevaardigd houdende een betalingsverplichting van € 250,- ter zake van opzetheling. Tegen die beschikking heeft de verdachte op 16 maart 2015 verzet gedaan. De Politierechter heeft bij vonnis van 14 maart 2016 het verzet niet-ontvankelijk verklaard. Het Hof heeft dit vonnis bevestigd en daartoe het volgende overwogen:
"Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat de verdachte op de hoogte is geweest van het feit dat hij, door de strafbeschikking te betalen, afstand deed van zijn recht op verzet.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.
Uit de datum van ontvangst van de strafbeschikking van 15 maart 2015 in verband bezien met de datum van het instellen van verzet op 16 maart 2015, leidt het hof af dat de verdachte na ontvangst van de strafbeschikking direct de daaropvolgende dag zijn raadsman heeft geconsulteerd over het instellen van verzet, zodat het hof ervan uitgaat dat de raadsman de verdachte van de consequentie van betaling op de hoogte heeft gesteld. Het hof stelt vast dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard dat hij na betaling van de strafbeschikking op 15 april 2015 "het toch niet eens was met de strafbeschikking". Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij wist dat de betaling zag op het ten laste gelegde strafbare feit.
Het hof leidt uit dit alles af dat de verdachte impliciet afstand heeft gedaan van zijn recht om het verzet door te zetten, door - ondanks het op 16 maart 2015 ingestelde verzet - alsnog aan de strafbeschikking te voldoen."
Middel
Het middel richt zich tegen de door het hof bevestigde niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte door de kantonrechter omdat hij kort gezegd geen verzet meer kon instellen tegen de strafbeschikking.
Beoordeling Hoge Raad
In art. 257e, eerste lid, Sv wordt het doen van het verzet geregeld. Daarin is onder meer bepaald dat het verzet niet kan worden gedaan indien reeds vrijwillig aan de strafbeschikking is voldaan dan wel na schriftelijke afstand van de bevoegdheid tot het doen van verzet. Intrekking van een gedaan verzet wordt mogelijk gemaakt in het achtste lid; daarbij is niet bepaald dat intrekking kan geschieden door vrijwillig aan de strafbeschikking te voldoen. Uit het samenstel van deze bepalingen volgt dat een eenmaal gedaan verzet niet vervalt enkel door daarna vrijwillig te voldoen aan de strafbeschikking. Zulks komt ook overeen met de regeling over intrekken en afstand doen van gewone rechtsmiddelen in art. 453 e.v. Sv. (Vgl. HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3220.)
Het andersluidende oordeel van het Hof is dus onjuist. Het middel is gegrond.
Lees hier de volledige uitspraak.