HR herhaalt beoordeling getuigenverzoek bij belastende verklaring wanneer verdediging ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, maar verklaring voor bewijsvoering geen belang heeft
/Hoge Raad 29 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1654
De verdachte is wegens 1A ‘verduistering’, 1B ‘diefstal’ en 2 ‘verduistering’ veroordeeld tot 3 maanden en 2 weken gevangenisstraf.
Middel
Het middel bevat de klacht dat het hof het verzoek tot het horen van [aangeefster] als getuige ten onrechte heeft afgewezen, dan wel dat het hof dit oordeel niet naar de eis der wet met redenen heeft omkleed. Deze klacht houdt verband met het onder 1A en 1B tenlastegelegde.
Beoordeling Hoge Raad
Uit het arrest van de Hoge Raad van 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576 volgt, kort gezegd, dat bij de beoordeling van verzoeken tot het oproepen en horen van getuigen door de feitenrechter, het belang bij het oproepen en horen van een getuige moet worden voorondersteld als het gaat om een getuige ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al - in het vooronderzoek of anderszins - een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking. In dat geval mag van de verdediging geen nadere onderbouwing van dit belang worden verlangd (rechtsoverweging 2.9.2). Uit dit arrest volgt ook dat de rechter het verzoek om zo’n getuige op te roepen en te horen niettemin kan afwijzen, onder meer als hij tot het oordeel komt dat het (opnieuw) horen van de getuige voor de bewijsvoering van geen enkel belang zal zijn of geen toegevoegde waarde zal hebben. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen als de al door de getuige afgelegde verklaring betrekking heeft op feiten en omstandigheden die door de verdachte niet worden betwist of als die feiten en omstandigheden door andere resultaten van het strafrechtelijk onderzoek al buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan (rechtsoverweging 2.9.3).
Voor het oordeel dat zich de situatie voordoet dat het (opnieuw) horen van de getuige voor de bewijsvoering van geen enkel belang zal zijn of geen toegevoegde waarde zal hebben, zijn onder meer van belang de inhoud van de in de tenlastelegging tot uitdrukking gebrachte beschuldiging, de andere resultaten van het strafrechtelijk onderzoek die zich in het procesdossier bevinden, zoals verklaringen van andere getuigen, en de procesopstelling van de verdachte, een en ander in het licht van het verhandelde ter terechtzitting waaronder wat daar mogelijkerwijs nog door de verdediging naar voren is gebracht over het doel van de beoogde ondervraging. (Vgl. HR 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1930, rechtsoverweging 2.4.2.)
Het hof heeft het verzoek tot het horen van [aangeefster] als getuige afgewezen op de grond dat het horen van de getuige voor de bewijsvoering van geen enkel belang zal zijn of geen toegevoegde waarde zal hebben. Aan dat oordeel heeft het hof ten grondslag gelegd dat de verklaring van [aangeefster] wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen, waaronder de - volgens het hof “grotendeels bekennende” - verklaring van de verdachte. De afwijzing van het verzoek is - gelet op wat onder 2.4 is vooropgesteld - niet begrijpelijk. Het hof heeft de bewezenverklaring immers aangenomen op grond van uitsluitend verklaringen van [aangeefster] en de verdachte, terwijl de verklaringen van [aangeefster] onder meer betrekking hebben op feiten en omstandigheden die door de verdachte worden betwist. Dat het horen van [aangeefster] als getuige voor de bewijsvoering van geen enkel belang zal zijn of geen toegevoegde waarde zal hebben, volgt daaruit dus niet.
Het cassatiemiddel slaagt.
Lees hier de volledige uitspraak.