HR herhaalt overwegingen mbt fiscale administratie-en bewaarplicht (art. 52 AWR)
/Hoge Raad 6 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2920 Ten laste van de verdachte is onder A, B en C telkens bewezenverklaard dat verdachte in de periode van 1 april 2005 tot en met 14 april 2006 geen administratie heeft gevoerd overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de Belastingwet gestelde eisen, terwijl hij daartoe ingevolge de Belastingwet, te weten art. 52 AWR, verplicht was.
Feit A behelst het niet opnemen, en/of verwerken, en/of voorhanden hebben van (kopie-)verkoopfacturen in de bedrijfsadministratie. Feit B en C zien op het opnemen en/of verwerken en/of voorhanden hebben van (kopie-)inkoopfacturen en (kopie-) vrachtbrieven waarop in strijd met de waarheid een ander dan verdachte als geadresseerde en/of inkoper en/of ontvanger van goederen staat vermeld.
Verdachte is bij arrest van 10 september 2013 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch veroordeeld tot negen maanden gevangenisstraf.Middel
Het derde middel is gericht tegen de bewezenverklaring onder B en C en klaagt dat het oordeel van het Hof dat de verdachte niet een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de Belastingwet gestelde eisen heeft gevoerd, onjuist is, althans dat dat oordeel ontoereikend is gemotiveerd.
Beoordeling Hoge Raad
Het Hof heeft het onder B en C bewezenverklaarde gekwalificeerd als het "misdrijf voorzien bij artikel 68, tweede lid en onder d, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en strafbaar gesteld in artikel 69, eerste lid, van die wet, zoals die bepalingen luidden ten tijde van de bewezenverklaarde tijdstippen".
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 22 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR8030, geoordeeld dat van de aan de fiscale administratieplicht als bedoeld in art. 52 AWR gekoppelde bewaarplicht onjuiste of valse stukken niet zijn uitgezonderd. In het licht van dit arrest getuigt het oordeel van het Hof dat de verdachte door het opnemen en/of verwerken en/of voorhanden hebben in de administratie van in strijd met de waarheid opgemaakte (kopie-) inkoopfacturen en vrachtbrieven niet een administratie overeenkomstig de bij of krachtens de Belastingwet gestelde eisen heeft gevoerd, van een onjuiste rechtsopvatting.
Het middel slaagt.
De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Conclusie AG
In de toelichting op het middel wordt gewezen op een uitspraak van de Hoge Raad van 22 februari 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AR8030) welke inhoudt, voor zover van belang:
“3.6. Blijkens de wetsgeschiedenis heeft de wetgever bij het regelen van de fiscale administratieplicht en van de daaraan gekoppelde bewaarplicht het oog gehad op het vastleggen en bewaren van gegevens betreffende de vermogenstoestand van de administratieplichtige als bedoeld in art. 52 AWR en van al hetgeen zijn bedrijf, beroep of werkzaamheid betreft, voorzover daaruit van het bestaan van rechten en verplichtingen van de administratieplichtige alsmede van voor de belastingheffing overigens van belang zijnde feiten kan blijken. Uit de wetsgeschiedenis blijkt voorts dat de bewaarplicht zich niet alleen uitstrekt tot gegevens die voor de belastingheffing van de administratieplichtige zelf van belang kunnen zijn, maar ook tot gegevens die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing van derden. Van die bewaarplicht zijn onjuiste of valse stukken als waarvan hier sprake is, niet uitgezonderd. (…)”
De Hoge Raad heeft hierin uitdrukkelijk overwogen dat ook onjuiste of valse stukken onder de bewaarplicht van art. 52 AWR vallen, hetgeen meebrengt dat het opnemen daarvan in de administratie in overeenstemming is met een ‘krachtens de Belastingwet gestelde eis’. Gelet daarop wordt in het middel terecht geklaagd over het oordeel van het hof dat het door verdachte opnemen van genoemde valse documenten in de bedrijfsadministratie het strafbare feit oplevert van het niet voldoen aan de administratieplicht. Daaraan heeft hij immers wel voldaan. Wel heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift doordat hij gebruik heeft gemaakt van valse documenten als bedoeld in arr. 225 lid 2 Sr, maar dat is niet ten laste gelegd.
Het middel slaagt.
Lees hier de volledige uitspraak.