HR herhaalt overwegingen m.b.t. vraag of de bewezenverklaring in beslissende mate steunt op de verklaring van een, ondanks het nodige initiatief daartoe, niet door de verdediging ondervraagde getuige
/Hoge Raad 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1131
Het bestreden arrest houdt onder het opschrift 'Verzoek horen getuigen' het volgende in:
"De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht tot het horen van een viertal getuigen, te weten betrokkene 1, betrokkene 2, betrokkene 3 en betrokkene 4.
Het hof wijst dit verzoek af. Zowel aangever betrokkene 1 als de getuigen betrokkene 2, betrokkene 3 en betrokkene 4 hebben tegenover de politie een duidelijke verklaring afgelegd.
Zij hebben alle vier enkel geduw en getrek gezien. Ze hebben niet gezien dat verdachte een mes in de hand had dan wel dat er is gestoken/gesneden. De verdediging is derhalve niet in haar belangen geschaad door het niet horen van genoemde getuigen."
Middel
Het middel klaagt dat het Hof de verklaring van de aangever in strijd met het bepaalde in art. 6, derde lid aanhef en onder d, EVRM voor het bewijs heeft gebezigd, nu de verdediging niet in de gelegenheid is geweest de aangever te ondervragen en diens verklaring in beslissende mate heeft bijgedragen aan de bewezenverklaring.
Beoordeling Hoge Raad
Een door enig persoon in verband met een strafzaak afgelegde en de verdachte belastende of ontlastende verklaring, zoals die onder meer kan zijn vervat in een ambtsedig proces-verbaal, wordt ingevolge de autonome betekenis welke toekomt aan de term 'witnesses/témoins' in art. 6, derde lid aanhef en onder d, EVRM, in het perspectief van het EVRM aangemerkt als verklaring van een getuige als aldaar bedoeld. Op grond van die verdragsbepaling heeft de verdediging aanspraak op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om getuigen in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen. De omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van die mogelijkheid, staat niet eraan in de weg dat een door een getuige afgelegde verklaring voor het bewijs wordt gebezigd, mits is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, in het bijzonder doordat de bewezenverklaring niet in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd dan wel - indien de bewezenverklaring wel in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd - het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om de desbetreffende getuige te ondervragen in voldoende mate wordt gecompenseerd.
Voor de beantwoording van de vraag of de bewezenverklaring in beslissende mate steunt op de verklaring van - kort gezegd - een, ondanks het nodige initiatief daartoe, niet door de verdediging ondervraagde getuige, is van belang in hoeverre die verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het benodigde steunbewijs moet betrekking hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist. Of dat steunbewijs aanwezig is, wordt mede bepaald door het gewicht van de verklaring van deze getuige in het licht van de bewijsvoering als geheel. (vgl. HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1016, NJ 2017/447).
In aanmerking genomen dat blijkens de bewijsvoering de bewijsmiddelen daarvoor overigens geen steun bieden, is de bewezenverklaring, voor zover het betreft de betrokkenheid van de verdachte bij de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangever, in beslissende mate gebaseerd op het als bewijsmiddel 3 tot het bewijs gebezigde proces-verbaal van de verklaring van de aangever, inhoudende, kort gezegd, dat het de verdachte moet zijn geweest die hem heeft gestoken. Nu de verdachte die verklaring op wezenlijke onderdelen heeft betwist en de verdediging, ondanks het nodige initiatief in de vorm van een herhaald verzoek daartoe, niet in enig stadium van het geding gebruik heeft kunnen maken van de mogelijkheid de aangever te ondervragen, brengt dit, gelet ook op hetgeen hiervoor onder 2.3 is vooropgesteld, mee dat het Hof in strijd met artikel 6 EVRM het hiervoor bedoelde proces-verbaal voor het bewijs heeft gebezigd. In dat verband is nog van belang dat niet is gebleken dat de verdachte op enigerlei wijze is gecompenseerd voor het ontbreken van een mogelijkheid om de aangever te ondervragen.
Het middel is terecht voorgesteld.
Lees hier de volledige uitspraak.