HR herhaalt relevante overwegingen m.b.t. de schuldvorm roekeloosheid a.b.i. art. 175 lid 2 aanhef onder a WVW 1994
/Hoge Raad 8 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2482 Het Gerechtshof te Den Haag heeft bij arrest van 14 november 2013 de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden ter zake van
- feit 1 subsidiair: aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid,
- feit 2: poging tot diefstal, gepleegd door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
- feit 3: medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III. en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
- feit 4: medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen.
Middel
Het middel richt zich tegen het oordeel van het Hof dat sprake is van schuld in de zin van roekeloosheid.
Beoordeling Hoge Raad
Zoals de Hoge Raad in onder meer zijn arrest van 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:960, NJ 2014/25 heeft overwogen met betrekking tot art. 175, tweede lid aanhef en onder a, WVW 1994 en in zijn arrest van 28 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3057 ook met betrekking tot art. 307, tweede lid, Sr, geldt voor de schuldvorm "roekeloosheid" dat in cassatie slechts kan worden onderzocht of uit de bewijsvoering kan worden afgeleid dat daarvan sprake is, waarbij het aankomt op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Bij die beoordeling moet worden betrokken dat deze roekeloosheid in de wetsgeschiedenis als "de zwaarste vorm van het culpose delict" wordt aangemerkt die tot onder meer een verdubbeling van het maximum van de op te leggen vrijheidsstraf heeft geleid. Mede met het oog op het strafverhogende effect van dit bestanddeel moeten daarom aan de vaststelling dat sprake is van roekeloosheid, dus de zwaarste vorm van schuld, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter in voorkomende gevallen daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
Bij de toetsing in cassatie van beslissingen in concrete gevallen kan een rol spelen of de rechter zijn oordeel dat sprake is van roekeloosheid heeft voorzien van een nadere motivering die recht doet aan het bijzondere karakter van roekeloosheid. Van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm zal immers slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Daarbij verdient opmerking dat "roekeloosheid" in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder "roekeloos" - in de betekenis van "onberaden" - wordt verstaan.
Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid zal de rechter zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn.
De door het Hof in de bewijsvoering vastgestelde omstandigheden zouden toereikend kunnen zijn voor het oordeel dat de verdachte, zoals eveneens is tenlastegelegd, "zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend" heeft gehandeld, maar zij zijn, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.5 is vooropgesteld over het bijzondere karakter van de roekeloosheid in de zin van art. 307, tweede lid, Sr, niet zonder meer toereikend voor het oordeel van het Hof dat de verdachte "roekeloos" heeft gehandeld. Daaraan doet niet af hetgeen het Hof in zijn onder 2.3.3 weergegeven overweging slechts in algemene zin heeft overwogen over het met een doorgeladen pistool plegen van een overval in een relatief kleine woning en de reactie die dat handelen zou kunnen oproepen.
Het middel is terecht voorgesteld.
Lees hier de volledige uitspraak.
Meer weten over de problematische aspecten rond schuld en verwijtbaarheid? Kom dan op 26 oktober 2015 naar de cursus Schuld & Verwijtbaarheid in Straf- en Bestuursrecht.
Klik hier voor meer informatie.