HR herhaalt relevante overwegingen m.b.t. ondervragingsrecht en vraag wanneer bewezenverklaring in beslissende mate steunt op verklaring van een niet door verdediging ondervraagde getuige

Hoge Raad 2 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1058

Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 25 april 2017 het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 25 mei 2016 bevestigd met aanvulling van gronden. In dat vonnis was de verdachte wegens ‘opzettelijk een handeling, door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten ondernomen ter uitvoering van een wettelijk voorschrift, belemmeren’ veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van twintig uren, subsidiair tien dagen hechtenis.

Het hof heeft in het bestreden arrest van 25 april 2017 de ter terechtzitting in hoger beroep gedane verzoeken tot het horen van getuigen alsmede de bepleite bewijsuitsluiting van de processen-verbaal als volgt afgewezen:

‘Met betrekking tot de door de raadsman gedane verzoeken is het noodzaakcriterium van toepassing. Bij het noodzaakcriterium is het niet de vraag of de belangen van de verdediging zijn geschaad bij het niet horen van de getuigen, maar of het hof het horen van de getuigen noodzakelijk acht met het oog op de volledigheid van het onderzoek.

Tijdens het feit was sprake van een hectische situatie waarbij de verbalisanten en bijzondere opsporingsambtenaren verschillende plekken ten opzichte van de verdachten innamen en verschillende handelingen verrichtten. Gezien deze omstandigheden kunnen de verklaringen van de opsporingsambtenaren in de processen-verbaal van elkaar verschillen. Op belangrijke punten zijn de op ambtseed en/of -belofte opgemaakte processen-verbaal echter gelijkluidend, zodat het hof uitgaat van de juistheid van hetgeen in de processen-verbaal is opgenomen. Het hof verwerpt het standpunt van de verdediging dat er geen sprake was van een onduidelijke of onoverzichtelijke situatie nu de politierechter heeft vastgesteld dat de sfeer rustig was. Uit het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg blijkt dat de aan de politierechter getoonde beelden zijn gemaakt tijdens het uitdelen van de boetes. Dat de sfeer op dat moment rustig was, laat onverlet dat de sfeer na het uitdelen van de boetes is omgeslagen.

Het hof is daarmee van oordeel dat de noodzaak van het horen van de genoemde getuigen niet is gebleken en wijst de verzoeken tot het horen van de getuigen af.

De raadsman heeft aangevoerd dat indien de verdediging het recht om deze opsporingsambtenaren te horen wordt onthouden, deze niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt en vrijspraak wegens gebrek aan bewijs dient te volgen. Dit verweer wordt verworpen.

Het hof beoordeelt de ongetoetste verklaringen van de verbalisanten op grond van artikel 344 lid 2 Sv als demonstrably reliable.

Het hof is overigens van oordeel dat uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg - inhoudende (kort gezegd) dat toen [betrokkene 1] werd aangehouden hij een stap naar voren deed terwijl hem werd gezegd dat hij aan de kant moest gaan - blijkt van zijn rechtstreekse betrokkenheid bij de in de tenlastelegging genoemde gedragingen. Hierin vinden de op ambtseed opgemaakte verklaringen van de verbalisanten voldoende steun.’

Middel

Het middel klaagt onder meer dat het Hof de verklaringen van de getuigen [verbalisant 1] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , allen verbalisanten, ten onrechte tot het bewijs heeft gebezigd, nu de verdediging niet in de gelegenheid is geweest deze getuigen te ondervragen en de bewezenverklaring in beslissende mate op die verklaringen is gebaseerd.

Beoordeling Hoge Raad

Een door enig persoon in verband met een strafzaak afgelegde en de verdachte belastende of ontlastende verklaring, zoals die onder meer kan zijn vervat in een ambtsedig proces‑verbaal, wordt ingevolge de autonome betekenis welke toekomt aan de term ‘witnesses/témoins’ in art. 6, derde lid aanhef en onder d, EVRM, in het perspectief van het EVRM aangemerkt als verklaring van een getuige als aldaar bedoeld. Op grond van die verdragsbepaling heeft de verdediging aanspraak op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om getuigen in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen. De omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van die mogelijkheid, staat niet eraan in de weg dat een door een getuige afgelegde verklaring voor het bewijs wordt gebezigd, mits is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, in het bijzonder doordat de bewezenverklaring niet in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd dan wel - indien de bewezenverklaring wel in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd - het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om de desbetreffende getuige te ondervragen in voldoende mate wordt gecompenseerd.

Voor de beantwoording van de vraag of de bewezenverklaring in beslissende mate steunt op de verklaring van - kort gezegd - een, ondanks het nodige initiatief daartoe, niet door de verdediging ondervraagde getuige, is van belang in hoeverre die verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het benodigde steunbewijs moet betrekking hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist. Of dat steunbewijs aanwezig is, wordt mede bepaald door het gewicht van de verklaring van deze getuige in het licht van de bewijsvoering als geheel. (Vgl. HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1016.)

Het Hof heeft in de hiervoor weergegeven overwegingen als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat de verklaringen van de verbalisanten als getuigen bruikbaar zijn voor het bewijs, nu de betrokkenheid van de verdachte niet in beslissende mate op die verklaringen is gebaseerd maar in voldoende mate steun vindt in de tot het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte. Gelet op hetgeen hiervoor is vooropgesteld en in het licht van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, geeft dat oordeel niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat de verklaringen van de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] slechts ten dele door de verdediging zijn betwist, terwijl het Hof op grond van de niet betwiste onderdelen van die verklaringen tezamen met voornoemde verklaring van de verdachte en het proces-verbaal van de verbalisanten [benadeelde] en [verbalisant 5] heeft kunnen oordelen dat wederspannigheid bewezen kon worden geacht.

Het middel faalt in zoverre.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^