HR herhaalt relevante overwegingen m.b.t. rechterlijke motiveringsplicht bij afwijzing getuigenverzoeken en de toetsing daarvan in cassatie

Hoge Raad 4 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2246

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, heeft de verdachte bij arrest van 20 april 2017 wegens “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf weken, waarvan zes weken voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr.

Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:

"De raadsman voert aan, zakelijk weergegeven:

Er is hoger beroep ingesteld omdat cliënt het niet eens is met de bewezenverklaring en met de opgelegde straf.

Ik wil een verzoek tot het horen van getuigen indienen. Ik neem thans waar voor mr. IJsseldijk, die ziek is.

Cliënt is heel stellig in zijn ontkenning. Cliënt betwist de belastende verklaringen die over zijn betrokkenheid zijn afgelegd. Die verklaringen zijn niet betrouwbaar, gelet op de wijze waarop die verklaringen tot stand zijn gekomen. Ik verwijs naar hetgeen er op pagina 90 van het politie-onderzoek is geschreven over het verhoor van betrokkene 1. Dat wijst er op dat er al eerder een gesprek is geweest. Ik verwijs naar hetgeen er te lezen is in het verhoor van betrokkene 2 op pagina 80 van het politie-onderzoek.

De politie zegt daar tegen betrokkene 2: "Hun zijn verdachte en betrokkene 1 natuurlijk dan?"

Dat is het door de politie in de mond leggen van een verklaring van betrokkene 2.

Heeft betrokkene 2 hier uit eigen wetenschap verklaard? En wat is er door de politie aan haar voorgehouden?

Het gaat hierbij om de vraag naar het bewijs. Om artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering derhalve.

(...)

Het gerechtshof wijst af het verzoek van de verdediging tot het horen van de twee getuigen die in belastende zin hebben verklaard over de verdachte.

Het noodzaakcriterium is van toepassing op dit verzoek. De raadsman heeft enkel gesuggereerd dat de voor de verdachte belastende verklaringen niet betrouwbaar zijn.

Dat is een onvoldoende onderbouwing van het verzoek."

Middel

Het middel klaagt dat de afwijzing door het Hof van het door de verdediging gedane verzoek betrokkene 2 en betrokkene 1 als getuige te horen, onbegrijpelijk dan wel ontoereikend is gemotiveerd.

Beoordeling Hoge Raad

Of een verzoek tot het horen van getuigen naar behoren is onderbouwd alsook of het dient te worden toegewezen, zal de rechter in het licht van alle omstandigheden van het geval - en met inachtneming van het toepasselijke criterium - moeten beoordelen. De rechter dient, indien hij een verzoek afwijst, de feitelijke en/of juridische gronden waarop die afwijzing berust, in het proces-verbaal van de terechtzitting dan wel de uitspraak op te nemen. Die rechterlijke motiveringsplicht steunt mede op art. 6 EVRM. (Vgl. HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015.)

Omtrent deze motiveringsverplichting zijn wegens de vele, uiteenlopende situaties die zich kunnen voordoen, geen nadere algemene regels te geven. De mate waarin een afwijzing van een verzoek tot horen van getuigen dient te worden gemotiveerd, wordt mede bepaald door de aard van het onderwerp waarover de getuige zou kunnen verklaren alsmede de aard en de indringendheid van de door de verdediging aangevoerde argumenten om hem te horen, terwijl tevens betekenis toekomt aan het procesverloop, waaronder ook het stadium waarin het verzoek is gedaan. In cassatie gaat het bij de beoordeling van de afwijzing van een verzoek tot het horen van getuigen in de kern om de vraag of de beslissing begrijpelijk is in het licht van - als waren het communicerende vaten - enerzijds hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd en anderzijds de gronden waarop het is afgewezen. (Vgl. HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496.)

Het Hof heeft het verzoek tot het horen van betrokkene 2 en betrokkene 1, dat eerst in hoger beroep bij pleidooi is gedaan, met toepassing van het noodzaakcriterium afgewezen op de grond dat dit verzoek onvoldoende is onderbouwd. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd, in aanmerking genomen dat de verdediging - met slechts een globale verwijzing naar het proces-verbaal betreffende het verhoor van betrokkene 1 alsmede het aanhalen van één vraag uit het proces-verbaal met betrekking tot het verhoor van betrokkene 2, zonder daarin het verloop en de inhoud van de politieverhoren als geheel te betrekken - aan het verzoek naar het oordeel van het Hof enkel de suggestie ten grondslag heeft gelegd dat de betrouwbaarheid van de door betrokkene 2 en betrokkene 1 bij de politie afgelegde verklaringen is aangetast door de wijze waarop die verklaringen tot stand zijn gekomen.

Het middel faalt.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^