HR herhaalt vereisten m.b.t. novum als grondslag voor herziening
/Hoge Raad 5 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3064
Het Hof heeft in hoger beroep - met gedeeltelijke vernietiging van een vonnis van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ꞌs-Hertogenbosch, van 6 augustus 2015 - de aanvrager ter zake van "diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren.
Ten laste van de aanvrager is bewezenverklaard:
"dat hij op 28 mei 2013 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning ([a-straat 1]) heeft weggenomen geld en computerapparatuur, toebehorende aan [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [betrokkene 1] en [betrokkene 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en/of zijn mededaders de woning van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zijn binnengedrongen en [betrokkene 1] (met een vuist en een elleboog) meermalen in het gezicht heeft/hebben gestompt en gestoten (ten gevolge waarvan hij een gebroken neus en jukbeen heeft opgelopen) en [betrokkene 1] en die [betrokkene 2] tegen de grond heeft/hebben geduwd en de polsen heeft/hebben gekneveld en [betrokkene 1] een lap stof in de mond heeft/hebben geduwd en een doek over het hoofd heeft/hebben getrokken en vervolgens op diens lichaam is/zijn gaan zitten en [betrokkene 1] dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Kluis, waar is de kluis? We moeten geld hebben!"."
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
In de aanvraag wordt gesteld dat sprake is van een gegeven als bedoeld in voormelde bepaling. De aanvrager voert daartoe aan dat zijn zaak destijds niet zou hebben geleid tot een veroordeling indien de rechter bekend zou zijn geweest met de bij de aanvraag gevoegde schriftelijke verklaring van betrokkene 3, welke - voor zover hier van belang - inhoudt:
"Ik wil u laten weten dat [aanvrager] geen schuld heeft en er helemaal niets mee te maken heeft. Ik heb destijds wel gezegd dat ene [betrokkene 4] ervoor verantwoordelijk is. Maar dat heb ik gedaan omdat ik heel erg bang ben voor de 2 werkelijke mededaders. (...) Ik ben bang voor deze mensen en ik heb het helemaal verkeerd aangepakt. Het spijt me heel erg (...). Ik zat in die tijd zwaar aan de drugs en zocht een uitweg, ik was bang voor de consequenties als ik hun namen zou noemen. Nu zit ik met mijn handen in mijn haar omdat [aanvrager] veroordeeld is voor iets wat hij niet heeft gedaan. Maar ik kan hier zo ook niet meer mee leven en daarom wil ik de waarheid op tafel (...). Dit was allemaal niet gebeurd als ik vanaf het begin had gezegd wie mijn mededaders waren. Ik had gehoopt dat laatst in hoger beroep in had gezien dat ik de waarheid sprak. En dat ik tijdens de verhoren op het politiebureau met mijn rug tegen de muur stond omdat ik bang was van deze mensen. (...) Ik hoop dat u door dit schrijven van mijn brief nog iets kunt betekenen voor [aanvrager] want dit heeft hij niet verdiend!!"
Van het in de aanvraag aangevoerde kan niet worden gezegd dat de rechter die de veroordeling heeft uitgesproken, daarmee niet bekend was. Immers, blijkens de uitspraak waarvan herziening is gevraagd, heeft het Hof de ter terechtzitting in hoger beroep door [betrokkene 3] als getuige afgelegde verklaring van dezelfde strekking, te weten dat zijn eerdere verklaringen bij de politie over de betrokkenheid van de aanvrager bij het tenlastegelegde onjuist zijn en dat de aanvrager hier niets mee te maken had, als ongeloofwaardig terzijde gesteld.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat de aanvraag kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Lees hier de volledige uitspraak.