HR herhaalt vereisten voor medeplichtigheid vereiste opzet

Hoge Raad 18 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:964

De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren wegens medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.

Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

"1. De verklaring van de verdachte. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 25 oktober 2017 verklaard - zakelijk weergegeven - :

Ik had geen wetenschap van de hennepplantage die in het pand aan de verdachte te Pijnacker is aangetroffen, totdat ik op 1 februari 2016 werd gebeld. Ik ben op die datum naar het pand gegaan. Binnen heb ik de hennepkwekerij aangetroffen.

Ik heb vervolgens contact opgenomen met degene aan wie ik het pand onderverhuurde. Ik had de onderhuurder een sleutel van het pand gegeven.

2. Een proces-verbaal van verhoor verdachte van de politie, eenheid Den Haag, d.d. 21 juni 2016, nr. PL1500-2016031457-20. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - :

als verklaring van verdachte (p. 163 e.v.):

In oktober 2015 kwam ik een vriend tegen. Ik hoorde van hem dat hij op zoek was naar een bedrijfsruimte. Ik zei dat hij mijn bedrijfspand aan de verdachte te Pijnacker wel mocht huren.

3. Een proces-verbaal van bevindingen van de politie, eenheid Den Haag, d.d. 30 juni 2016, nr. PL1500-2016031457. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - : als relaas van verbalisant 1 (p. 6 e.v.):

Op 5 februari 2015 (het hof begrijpt: 5 februari 2016) werd - na een melding over mogelijke aanwezigheid van hennep op 1 februari 2016 - in het pand op de verdachte te Pijnacker ter opsporing en inbeslagneming op grond van artikel 9, lid 1 onder b van de Opiumwet en artikel 96 van het Wetboek van Strafvordering, binnengetreden.

Op de eerste etage van het pand trof verbalisant 2 in een kweekruimte een in bedrijf zijnde hennepkwekerij met 243 hennepplanten aan. verbalisant 2 constateerde gezien de waargenomen uiterlijke kenmerken, kleur en vorm en daarnaast de herkenbare geur, dat de aangetroffen planten hennepplanten betroffen. De hennep is vermeld op lijst II behorende bij de Opiumwet.

4. Een proces-verbaal van de politie Den Haag, team forensische opsporing, ploeg Narcotica, d.d. 12 februari 2016, nr. PL1500-2016031457-N. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - :

als relaas van brigadier en narcotica specialist betrokkene 1 (p. 97 e.v.):

Ik heb in een onderzoeksruimte een gedeelte van de op

5 februari 2016 in het perceel verdachte te Pijnacker in beslag genomen hennepplanten en hennepresten onderzocht. In ruimte 1 zag ik twee vrouwelijke hennepplanten van het geslacht Cannabis. In ruimte 2 zag ik hennepresten van kennelijk geoogste vrouwelijke hennepplanten.

Met hennep wordt bedoeld elk deel van de plant van het geslacht Cannabis (hennep), waaraan de hars niet is onttrokken, met uitzondering van de zaden. De bovenstaande hennep is vermeld op lijst II behorende bij de Opiumwet."

Middel

Het middel richt zich tegen de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde met de klacht dat het voor medeplichtigheid vereiste opzet niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.

Beoordeling Hoge Raad

Het Hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte opzettelijk gelegenheid heeft verschaft tot het plegen van een misdrijf, te weten het opzettelijk telen van hennep. Daartoe is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat verdachtes opzet was gericht op het verschaffen van gelegenheid als bedoeld in art. 48, aanhef en onder 2°, Sr, maar ook dat verdachtes opzet al dan niet in voorwaardelijke vorm was gericht op dit misdrijf (vgl. HR 13 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4372).

Het Hof heeft geen nadere bewijsoverweging over het voor medeplichtigheid vereiste opzet opgenomen. Aangezien de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte "opzettelijk gelegenheid heeft verschaft" tot het in de bewezenverklaring genoemde misdrijf, niet zonder meer kan worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen, is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat uit de gebezigde bewijsmiddelen naar voren komt dat de verdachte in het korte tijdsverloop tussen de datum waarop de verdachte op de hoogte is geraakt van de aanwezigheid van de hennepkwekerij in het door hem onderverhuurde pand en het tijdstip waarop die hennepkwekerij door de politie is aangetroffen, contact heeft opgenomen met degene aan wie hij dat pand onderverhuurde, en het Hof geen nadere vaststellingen heeft gedaan met betrekking tot de strekking van dat contact.

Het middel is terecht voorgesteld.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^