Laatste woord alleen beperken als verdachte in herhaling zal vallen, daarvan moet wel uit p-v blijken
/Hoge Raad 30 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:972
Bij arrest van 14 september 2015 heeft het gerechtshof Den Haag het ten laste van de verdachte gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 18 september 2014 bevestigd met aanvulling van de door de rechtbank aangehaalde wetsartikelen met art. 63 Sr. In het genoemde vonnis van de rechtbank is de verdachte wegens, onder 1, “bedreiging met feitelijke aanranding van de eerbaarheid” en, onder 2, “bedreiging met zware mishandeling” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van honderddertien dagen.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 31 augustus 2015 houdt het volgende in:
"De advocaat-generaal voert hierna het woord en deelt mede dat zij wettig en overtuigend bewezen acht dat ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde bij de slachtoffers de redelijke vrees kon ontstaan dat de misdrijven waarmee de verdachte dreigde, ook door hem gepleegd zouden worden.
Vervolgens draagt de advocaat-generaal de schriftelijke vordering voor.
De advocaat-generaal vordert vernietiging van het vonnis waarvan beroep en veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 113 dagen, met aftrek van het voorarrest en legt de vordering aan het gerechtshof over.
De verdachte verstoort de orde ter terechtzitting door het requisitoir van de advocaat-generaal meermalen te onderbreken. De voorzitter waarschuwt de verdachte meermalen.
De raadsman voert het woord tot verdediging overeenkomstig zijn overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota.
De advocaat-generaal en de raadsman krijgen de gelegenheid tot respectievelijk repliek en dupliek.
Aan de verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken. Nadat de verdachte enige tijd het woord heeft gevoerd ontneemt de voorzitter de verdachte het laatste woord, aangezien er geen nieuwe aspecten naar voren zijn gekomen.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat uitspraak zal worden gedaan ter openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 september 2015 te 13.30 uur."
Middel
Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte heeft beperkt in zijn laatste woord als bedoeld in art. 311, vierde lid, Sv, althans dat hetgeen het Hof ter beperking van het voeren van dat laatste woord heeft overwogen onbegrijpelijk is.
Beoordeling Hoge Raad
Aan de verdachte dient ingevolge art. 311, vierde lid, Sv het recht te worden gelaten het laatst te spreken. Dat betekent dat de verdachte (of bij diens afwezigheid de op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman) als laatste de gelegenheid krijgt nog aan te voeren wat dienstig kan zijn voor de beoordeling van de zaak. Daarbij mag de rechter evenwel in voorkomende gevallen wanneer hij zulks nodig oordeelt de verdachte (of de raadsman) erop wijzen dat ter vermijding van herhalingen bespreking van aspecten die reeds bij de behandeling van de zaak aan de orde zijn geweest, achterwege moet blijven (vgl. HR 12 mei 2015, ECLI:NL:HR: 2015:1239, NJ 2015/298).
Het Hof is bij zijn beslissing om de verdachte tijdens het voeren van het laatste woord het woord te ontnemen kennelijk uitgegaan van de vooronderstelling dat hetgeen de verdachte verder wilde aanvoeren slechts nodeloze herhalingen zou bevatten van aspecten die reeds bij de behandeling van de zaak aan de orde zijn geweest. Op welke feiten en omstandigheden die veronderstelling is gebaseerd blijkt niet uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, terwijl daaruit evenmin blijkt dat de verdachte na de onderbreking door de voorzitter nog in de gelegenheid is gesteld het woord te voeren. Daarom lijdt het onderzoek in hoger beroep aan nietigheid.
Het middel slaagt.
Lees hier de volledige uitspraak.