HR legt nogmaals het verschil uit tussen medeplegen & medeplichtigheid

Hoge raad 3 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3218 Het gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 21 augustus 2013 de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden ter zake van feit 1 medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en feit 2 diefstal, door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking.

Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

"1. hij op 6 mei 2010 te Alkmaar, tezamen en vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft geteeld, in een pand aan de [a-straat] , perceelnummer [001] , en hoeveelheid van ongeveer 445 stuks hennepplanten.

2. hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 6 mei 2010 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen elektriciteit, toebehorende aan Liander N.V., waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) het weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van verbreking."

Uit het tot het bewijs gebezigde proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten blijkt dat op 6 mei 2010 in het pand aan de a-straat 001 te Alkmaar een hennepkwekerij was ingericht. Voorts volgt uit de bewijsmiddelen dat de stroom voor deze hennepkwekerij buiten de meter om werd verkregen door de zegels van de hoofdaansluitkast te verbreken. De ten behoeve van de hennepkwekerij afgenomen elektriciteit werd daardoor niet via de elektriciteitsmeter geregistreerd. Ten slotte wijst bewijsmiddel 3 uit dat de verdachte vanaf eind 2009 het betrokken pand huurde en het op zijn naam staande timmerbedrijf met ingang van 1 januari 2010 een overeenkomst met Liander N.V. had gesloten ten aanzien van de aansluiting en transport van elektriciteit.

Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld.

Middel

Het middel klaagt onder meer dat de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.

Beoordeling Hoge Raad

In zijn arrest van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid en meer in het bijzonder met het oog op gevallen waarin het medeplegen niet bestaat in gezamenlijke uitvoering. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), rust op de rechter de taak om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict.

Aangezien de bewezenverklaring onder 2 voor zover inhoudende dat de verdachte "tezamen en in vereniging met een ander of anderen" elektriciteit heeft weggenomen, niet zonder meer kan worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen, is de bestreden uitspraak in zoverre niet naar de eis der wet met redenen omkleed.

Het middel klaagt daarover terecht.

Conclusie AG

16. Uit geen van de bewijsmiddelen blijkt van daadwerkelijke bemoeienis van de verdachte met de diefstal van elektriciteit.Evenmin blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking met anderen, gericht op een dergelijke diefstal. De omstandigheid dat het hof kon aannemen dat verdachte tezamen en in vereniging – kort gezegd – hennep heeft geteeld, neemt niet weg dat de verdachte in de veronderstelling kan zijn geweest dat het elektriciteitsgebruik, ten behoeve van de kwekerij, op legale wijze plaats vond. Nu de bewezenverklaring, voor zover deze ziet op de diefstal met braak van elektriciteit, tezamen en in vereniging met een ander gepleegd, niet zonder meer uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid, is het arrest in zoverre onvoldoende met redenen omkleed. De klacht slaagt.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^