HR over derdenbeslag & motivering van voldoende aanwijzingen dat goederen aan ander zijn gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning te bemoeilijken of te verhinderen
/Hoge Raad 31 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:121
Bij beschikking van 18 maart 2016 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, het klaagschrift, strekkende tot opheffing van het conservatoir beslag op zich onder klager bevindende gelden, ongegrond verklaard.
In cassatie kan ervan worden uitgegaan dat op banktegoeden ten name van de klager op de voet van art. 94a Sv beslag is gelegd tot bewaring van het recht tot verhaal van een op betrokkene 1, de zoon van de klager, op te leggen betalingsverplichting ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het gaat in het onderhavige geval om de vraag of voldaan is aan de in art. 94a, vierde lid, Sv gestelde eisen. Het namens de klager ingediende klaagschrift strekt tot opheffing van de beslagen. Daartoe is aangevoerd dat de banktegoeden een legale herkomst hebben en niet afkomstig zijn van de zoon van de klager.
De bestreden beschikking houdt het volgende in:
"Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt het volgende naar voren.
[betrokkene 1], zoon van klager, is verdachte in een strafrechtelijk onderzoek. Deze zoon wordt onder meer verdacht van het (gewoonte)witwassen van criminele opbrengsten (artikel 420 bis en ter Sr), het leidinggeven c.q. deelnemen aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van (witwas)misdrijven (artikel 140 Sr) en de productie, handel en export van harddrugs (artikel 2 OW). Uit dat onderzoek zou blijken dat er met de handel in verdovende middelen sprake moet zijn geweest van aanzienlijke winsten. Deze zoon zit voor (onder meer) dit feit sinds juli 2014 in voorlopige hechtenis. Er loopt tegen hem een strafrechtelijk financieel onderzoek.
Klager wordt volgens de beschikbare stukken verdacht van overtreding van artikel 420bis en/of ter Sr (witwassen). Een analyse van de inkomsten en uitgaven van klager in de periode van 1 januari 2010 tot 16 juli 2015 zou uitwijzen dat de uitgaven van klager niet zouden worden gedekt door inkomsten die als legaal traceerbaar zijn. Nu de hoge inkomsten van klager in de eerdergenoemde periode niet traceerbaar zijn als legaal, overweegt de rechtbank dat niet kan worden uitgesloten dat op de betreffende bankrekeningen van klager gelden zijn gestort (bijgeschreven) die afkomstig zijn uit illegale activiteiten waarvan zijn zoon wordt verdacht. Het door klager ter zitting overgelegde handgeschreven overzicht noopt de rechtbank niet tot een ander oordeel, te minder nu het onder meer gaat om grote contante bedragen en bedragen die gewonnen zouden zijn in casino's.
In het kader van de beoordeling van het thans voorliggende klaagschrift is de rechtbank gelet op het vorenstaande van oordeel dat er voldoende aanwijzingen bestaan voor het vermoeden dat de geldbedragen op de drie onderhavige bankrekeningen van klager afkomstig zijn van [betrokkene 1], en dat die gelden op die rekeningen zijn gestort of anderszins bijgeschreven om verhaal ter zake een (mogelijk) op te leggen geldboete of ontnemingsbedrag te bemoeilijken of te verhinderen terwijl klager wist of redelijkerwijze kon vermoeden dat de gelden met dit doel op zijn rekeningen zijn gestort. Nu niet kan worden gezegd dat het op voorhand onwaarschijnlijk is dat het in de strafzaak tegen de zoon van klager tot oplegging van een geldboete en/of voordeelsontneming komt, bestaat er thans geen reden de gelegde beslagen op te heffen.
Gelet op het vorenstaande zal het klaagschrift ongegrond worden verklaard."
Middelen
De middelen klagen over het oordeel van de rechtbank ”dat er voldoende aanwijzingen bestaan voor het vermoeden dat de geldbedragen op de drie onderhavige bankrekeningen van klager afkomstig zijn van [betrokkene 1], en dat die gelden op die rekeningen zijn gestort of anderszins bijgeschreven om verhaal ter zake een (mogelijk) op te leggen geldboete of ontnemingsbedrag te bemoeilijken of te verhinderen terwijl klager wist of redelijkerwijze kon vermoeden dat de gelden met dit doel op zijn rekeningen zijn gestort”.
Beoordeling Hoge Raad
De Rechtbank heeft geoordeeld dat "voldoende aanwijzingen bestaan voor het vermoeden dat de geldbedragen op de drie onderhavige bankrekeningen van klager afkomstig zijn van betrokkene 1, en dat die gelden op die rekeningen zijn gestort of anderszins bijgeschreven om verhaal ter zake een (mogelijk) op te leggen geldboete of ontnemingsbedrag te bemoeilijken of te verhinderen terwijl klager wist of redelijkerwijze kon vermoeden dat de gelden met dit doel op zijn rekeningen zijn gestort".
Dat oordeel behoeft nadere motivering, nu uit de door de Rechtbank in aanmerking genomen omstandigheid dat jegens de klager verdenking bestaat van witwassen en dat zijn uitgaven in de periode van 1 januari 2010 tot 16 juli 2015 niet worden gedekt door inkomsten die als legaal traceerbaar zijn, niet zonder meer volgt dat voldoende aanwijzingen bestaan voor het vermoeden dat op de bankrekeningen van de klager geldbedragen zijn gestort of bijgeschreven die afkomstig zijn van de zoon van de klager en dat dit is geschied met het kennelijke doel het uitwinnen van het geld onder de zoon van de klager te bemoeilijken of te verhinderen.
De middelen zijn terecht voorgesteld.
Lees hier de volledige uitspraak.