HR over (schuld)witwassen van voorwerpen afkomstig uit enig door verdachte zelf begane misdrijven

Hoge Raad 7 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2913

Verdachte is bij arrest van 28 februari 2013 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens diefstal in vereniging door middel van braak en witwassen (feit 3) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.

Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

Meerdere geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering te weten, meerdere bankafschriften, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

  • Een afschrift van de Fortis Bank (Nederland) N.V van privérekening 0001 ten name van verdachte, pagina 04000280 van voornoemd proces-verbaal, waaruit blijkt dat de volgende bedragen zijn gestort: op 26 oktober 2009 € 800; op 6 november 2009 € 400; op 1 december 2009 € 450; op 3 december 2009 € 450,-.
  • Een afschrift van de Fortis Bank (Nederland) N.V van privérekening 0001 ten name van verdachte, pagina 04000282 van voornoemd proces-verbaal, waaruit blijkt dat de volgende bedragen zijn gestort: op 29 december 2009 € 260; op 3 1 december 2009 € 210.
  • Een afschrift van de Fortis Bank (Nederland) N.V van privérekening 0001 ten name van verdachte, pagina 04000285 van voornoemd proces-verbaal, waaruit blijkt dat op 1 februari 2010 € 260 is gestort;
  • Een afschrift van de Fortis Bank (Nederland) N.V van privérekening 0001 ten name van verdachte, pagina 04000288 van voornoemd proces-verbaal, waaruit blijkt dat de volgende bedragen zijn gestort: op 9 februari 2010 € 250; op 26 februari 2010 6 850.
  • Een afschrift van de Fortis Bank (Nederland) N.V van privérekening 0001 ten name van verdachte, pagina 04000289 van voornoemd proces-verbaal, waaruit blijkt dat op 30 maart 2010 € 140 is gestort;
  • Een afschrift van de Fortis Bank (Nederland) N.V van privérekening 0001 ten name van verdachte, pagina 04000297 van voornoemd proces-verbaal, waaruit blijkt dat op 31 augustus 2010 € 115,49 is gestort.

Het Hof heeft met betrekking tot een op het onder 3 tenlastegelegde gericht bewijsverweer het volgende overwogen en beslist:

"Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan op grond van doel en strekking van artikel 420bis tot en met 420quater van het Wetboek van Strafrecht en mede in het licht van de geschiedenis van de totstandkoming van die bepalingen worden aangenomen dat uit de bewijsmiddelen niet behoeft te kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Voorts geldt dat indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen kan worden geacht dat een geldbedrag "uit enig misdrijf afkomstig is", indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is.

Het hof heeft, evenals de officier van justitie in de appelschriftuur en de advocaat-generaal in haar requisitoir, acht geslagen op de volgende omstandigheden.

• Uit de zich in het dossier bevindende kasopstelling blijkt dat er bij verdachte een bedrag van € 8.121,93 onverklaarbaar vermogen is. Dit bedrag kan niet worden verklaard uit legale inkomsten.

• Blijkens het verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie is verdachte meermalen veroordeeld wegens vermogensdelicten.

• Het hof acht bewezen dat verdachte de hem onder 2 tenlastegelegde inbraak heeft gepleegd. Hierbij is weggenomen een geldbedrag van € 6.450.

• Uit tapgesprekken komen opvallende gegevens naar voren:

- de ex-vriendin van verdachte geeft signalen over illegale activiteiten van verdachte;

- verdachte wilde de rekening van zijn ex-vriendin gebruiken voor het afstorten van geld dat van die illegale activiteiten afkomstig zou kunnen zijn;

- verdachte onderhoudt regelmatig belcontacten met personen met criminele antecedenten.

Verdachte heeft bij de politie en in eerste aanleg een beroep gedaan op zijn zwijgrecht. In hoger beroep is hij niet verschenen. Verdachte heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt hoe hij op (legale wijze) aan het vermogen is gekomen. Er is met geld geschoven op een manier die geschikt is de herkomst en de werkelijke bezitter daarvan aan de waarneming te onttrekken. Er is contant geld op de bank gestort en nadien weer contant opgenomen om vervolgens contant de huur te betalen, zodat die geldstroom weer uit het zicht is. De ondoorzichtigheid die daarvan het gevolg was bracht mee dat het geld zeer wel buiten het zicht van politie en justitie had kunnen blijven. Dat is witwassen.

Op grond hiervan is het hof van oordeel dat het niet anders kan dan dat dit geld niet op legale wijze is verkregen, maar dat het geld -onmiddellijk of middellijk- uit enig misdrijf afkomstig is. Hierbij overweegt het hof nog, dat het enkele gegeven dat verdachte gedurende een deel van de ten laste gelegde periode gedetineerd is geweest niet in de weg heeft hoeven staan aan het witwassen van bepaalde sommen geld."

Middel

Het middel, dat zich richt op de veroordeling wegens witwassen (feit 3), bevat twee klachten:

  1. als eerste de klacht dat de bewezenverklaring niet met voldoende redenen zou zijn omkleed omdat er onderling tegenstrijdige bewijsmiddelen zijn aangewend met betrekking tot contante huurbetalingen aan de woningstichting A, die als witwassen zijn gekwalificeerd;
  2. vervolgens de klacht dat de bewezenverklaring van witwassen niet uit de bewijsmiddelen kan volgen omdat niet (alle) handelingen van verdachte met betrekking tot het geld, dat uit eigen misdrijf afkomstig zou zijn, gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dit geld althans van een gedeelte daarvan.

Beoordeling Hoge Raad

Wat betreft de stelling dat het handelen van de verdachte ten aanzien van de geldbedragen die hij op zijn bankrekening heeft gestort, niet gericht is geweest op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst daarvan moet worden vooropgesteld dat op zichzelf noch de tekst noch de geschiedenis van de totstandkoming van de art. 420bis en 420quater Sr eraan in de weg staat dat iemand die een in die bepalingen omschreven gedraging verricht ten aanzien van een voorwerp dat afkomstig is uit enig door hemzelf begaan misdrijf, wordt veroordeeld wegens - kort gezegd - (schuld)witwassen. Dat geldt, naar uit de tekst van de wet volgt, ook voor het verwerven of voorhanden hebben van zo'n voorwerp.

Dit betekent niet dat elke gedraging die in de art. 420bis, eerste lid, en 420quater, eerste lid, Sr is omschreven, onder alle omstandigheden de - in beide bepalingen nader omschreven - kwalificatie witwassen onderscheidenlijk schuldwitwassen rechtvaardigt. Zo kan ingeval het gaat om een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf en hem het "verwerven" of "voorhanden hebben" daarvan wordt verweten, de vraag rijzen of een dergelijk enkel verwerven of voorhanden hebben voldoende is om als (schuld)witwassen te worden aangemerkt.

Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de strafbaarstelling van witwassen strekt ter bescherming van de aantasting van de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde, dat witwassen een veelomvattend, maar ook te begrenzen fenomeen is, en dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht "om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen". Gelet hierop moet worden aangenomen dat indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd.

Daarmee wordt mede beoogd te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of onder zich heeft en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen. Bovendien wordt aldus bevorderd dat in zo een geval het door de verdachte begane (grond)misdrijf, dat in de regel nader is omschreven in een van specifieke bestanddelen voorziene strafbepaling, in de vervolging centraal staat.

Er moet in dergelijke gevallen dus sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft. Ingeval de gedraging betrekking heeft op een gedeelte van die voorwerpen, kan slechts het verwerven of voorhanden hebben van dat gedeelte worden aangemerkt als witwassen.

Een vonnis of arrest moet voldoende duidelijkheid verschaffen over de door de rechter in dit verband relevant geachte gedragingen van de verdachte. Wanneer het gaat om het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, moeten daarom bepaaldelijk eisen worden gesteld aan de motivering van het oordeel dat sprake is van (schuld)witwassen. Uit die motivering moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp.

Deze rechtsregels hebben slechts betrekking op het geval dat de verdachte voorwerpen heeft verworven of voorhanden heeft gehad, terwijl aannemelijk is dat die voorwerpen onmiddellijk afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf. (Vgl. HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:702, NJ 2014/302)

Deze regels zien uitsluitend op gevallen waarin slechts het verwerven en/of voorhanden hebben van onmiddellijk door eigen misdrijf verkregen voorwerpen is bewezenverklaard. Zij hebben in beginsel geen betrekking op een geval als het onderhavige waarin is bewezenverklaard het "overdragen" en het "omzetten" - een en ander in de betekenis die ingevolge art. 420bis, eerste lid sub b, Sr aan die begrippen toekomt - van zulke voorwerpen, en evenmin op het daarin voorkomende begrip "gebruik maken".

In het vorenstaande wordt gesproken over "in beginsel", omdat niet valt uit te sluiten dat anders moet worden geoordeeld in het bijzondere geval dat zulk "overdragen", "gebruik maken" of "omzetten" van door eigen misdrijf verkregen voorwerpen plaatsvindt onder omstandigheden die niet wezenlijk verschillen van gevallen waarin een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die daarmee de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig zou maken aan het witwassen van die voorwerpen. Voorkomen moet immers worden dat de hiervoor weergegeven regels worden omzeild enkel door het tenlasteleggen en/of bewezenverklaren van een andere delictsgedraging dan "verwerven" of "voorhanden hebben". In zo een bijzonder geval geldt eveneens dat, wil het handelen kunnen worden aangemerkt als "witwassen", sprake dient te zijn van een gedraging die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die voorwerpen gericht karakter heeft in de hierboven omschreven zin. (Vgl. HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:716)

Onderhavige kwestie

In het onderhavige geval gaat het om het bewezenverklaarde verwerven, voorhanden gehad hebben, overdragen of omzetten van voorwerpen - te weten geldbedragen - die afkomstig zijn uit door de verdachte zelf begane misdrijven (vermogenscriminaliteit) ten aanzien waarvan het Hof heeft geoordeeld dat zulks witwassen oplevert. Het Hof heeft vastgesteld dat verschillende geldbedragen contant op een (eigen) bankrekening zijn gestort, die bedragen nadien contant zijn opgenomen en vervolgens zijn aangewend voor betaling van de huur en het CJIB.

In die gevallen waarin het enkele storten op een eigen bankrekening van contante geldbedragen die onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstig zijn kan worden aangemerkt als "omzetten" of "overdragen" in de betekenis van art. 420bis, eerste lid sub b, Sr, zal in de regel sprake zijn van een bijzonder geval als hiervoor onder 2.4. bedoeld, hetgeen meebrengt dat, wil het handelen kunnen worden aangemerkt als "witwassen", sprake dient te zijn van een gedraging die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die geldbedragen gericht karakter heeft.

Uit de door het Hof gegeven motivering kan echter niet worden afgeleid dat ten aanzien van de onderhavige stortingen sprake is van gedragingen van de verdachte die (kennelijk) ook gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die geldbedragen, zodat het oordeel van het Hof dat het bewezenverklaarde als witwassen kan worden gekwalificeerd, in zoverre ontoereikend is gemotiveerd.

Voor vernietiging van de bestreden uitspraak deswege en terugwijzing of verwijzing van de zaak voor een nieuwe behandeling bestaat onvoldoende grond aangezien door zo een partiële vernietiging de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd niet worden aangetast. De Hoge Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat uit de bewezenverklaring en bewijsvoering van het Hof onder meer kan worden afgeleid dat de verdachte, naast dit storten van contante geldbedragen op zijn eigen bankrekening, contante bedragen van die rekening heeft opgenomen en contante bedragen heeft gebruikt ten behoeve van bankbetalingen aan derden, een en ander in vergelijkbare omvang als de gedane stortingen.

Het middel faalt in zoverre.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^