HR: voor “beïnvloeden” van een getuige is niet nodig dat ertoe wordt bewogen een onware verklaring af te leggen

Hoge Raad 13 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2092


Aanvankelijk is de verdachte in eerste aanleg enkel gedagvaard voor een bedreiging met een mes. Bij die bedreiging zouden een aantal getuigen aanwezig zijn geweest, onder wie de getuige getuige 1. Kort voor de eerste zitting bij de politierechter heeft de verdachte vanuit de penitentiaire inrichting waar hij op dat moment verbleef, gebeld met getuige 1. Getuige 1 had op dat moment nog geen verklaring afgelegd ter zake van de bedreiging. Toen getuige 1 in het telefoongesprek te kennen gaf dat hij zich er niet mee ging bemoeien, heeft de verdachte tegen hem gezegd dat hij moest komen getuigen, wat hij moest verklaren en dat hij “wel goed moest praten”. Vervolgens heeft de verdachte tijdens de eerste zitting bij de politierechter op 11 mei 2016 als getuige à décharge getuige 1 meegebracht. Getuige 1 heeft ten overstaan van de politierechter als getuige een verklaring afgelegd. De politierechter heeft de zaak vervolgens aangehouden, teneinde enkele andere getuigen door de rechter-commissaris te laten horen. Tijdens de politierechterzitting die daarop volgde (19 augustus 2016) kondigde de officier van justitie aan voornemens te zijn een verzoek te doen tot voeging van een nieuw feit, te weten beïnvloeding van de getuige 1 in de periode van 5 tot en met 11 mei 2016 te Grave door middel van het – kort gezegd – voeren van voormeld telefoongesprek. De politierechter heeft de zaak hierop verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag. Vervolgens is de verdachte gedagvaard om te verschijnen op de zitting van 12 september 2016 van de meervoudige kamer van voormelde rechtbank ter zake van dat nieuwe feit (“dagvaarding I”). Op die zitting heeft de rechtbank die zaak gevoegd met de eerder (bij “dagvaarding II”) aangebrachte zaak die door de politierechter naar de meervoudige kamer was verwezen. Op 15 december 2016 zijn beide zaken inhoudelijk behandeld. Bij vonnis van 22 december 2016 heeft de rechtbank Den Haag de verdachte vrijgesproken van bedreiging en veroordeeld wegens beïnvloeding van de getuige 1. Tegen die veroordeling heeft de verdachte hoger beroep ingesteld en het arrest dat daarop is gewezen ligt thans in cassatie ter beoordeling voor.

Middel

Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt inhoudende dat geen sprake is geweest van het 'beïnvloeden' van een getuige als bedoeld in art. 285a Sr.

Beoordeling Hoge Raad

Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnotities. Deze pleitnotities houden, voor zover van belang, in:

"De rechtbank heeft overwogen dat [verdachte] vanuit de PI heeft gebeld met [getuige 1]. [getuige 1] zei dat hij zich er niet mee wilde bemoeien. [verdachte] zei wat hij moest zeggen en goed moet praten.

De rechtbank stel vast dat uit het gesprek valt af te leiden dat [verdachte] [getuige 1] wilde bewegen te komen getuigen, terwijl [getuige 1] had aangegeven dit niet te willen.

Ten tweede stelt de rechtbank vast dat [getuige 1] voorgezegd is wat hij moest zeggen.

Het is niet doorslaggevend of de bewoordingen intimiderend waren voor [getuige 1]. De rechtbank acht daarbij van belang dat [getuige 1] tegen de politie heeft verklaard dat hij nu de waarheid kon vertellen en dit bij de politierechter op 11 mei niet heeft gedaan, omdat verdachte en diens familie in de zittingszaal aanwezig waren.

Van belang is om te weten waarom [getuige 1] dit zegt. Immers hij was opgeroepen door de advocaat om te komen. Als hij niet zou komen zou hij gedagvaard kunnen worden. Dat hij daartoe aangemoedigd is doet aan die uiteindelijke wettelijke verplichting niet af en heeft diens verklaringsvrijheid niet beïnvloed of kunnen beïnvloeden.

Bovendien blijkt uit de rest van het gesprek ook niet, dat hij gepersisteerd heeft niet te willen komen. Uit de getapte gesprekken blijkt ook niet dat [getuige 1] op enig moment weerzin heeft getoond of heeft geuit dat hetgeen [verdachte] met hem besprak onjuist zou zijn. Alleen maar dat hij zich er niet in wilde mengen. Maar dit moet gezien worden dat hij om gaat met zowel [betrokkene 1] als met [verdachte] en geen partij wil kiezen.

Dat [verdachte] op de zitting was is niet verwonderlijk, hij moest als verdachte voorkomen vanuit een detentiesituatie en had geen gelegenheid met [getuige 1] vooraf of tijdens de zitting met [getuige 1] te communiceren.

Dat zijn familie er was, was kennelijk uit belangstelling, verraste ook [verdachte] zelf, maar het zegt niets over de betrokkenheid van [verdachte] daarbij laat staan dat die familie [getuige 1] daar naar toe (gedwongen) begeleid heeft op verzoek van [verdachte].

Het enige dat resteert zijn de bewoordingen die gebruikt zijn in het telefoongesprek. De wijze van spreken is beslist niet alledaags, maar onder elkaar gewoon gebruikelijke straattaal, zodat de voor de buitenstaander wellicht enigszins beledigende of onfatsoenlijke woorden, geen bijdrage leveren of hebben geleverd aan de inperking van de uitingsvrijheid van [getuige 1].

Dan gaat het er tot slot nog om of [verdachte] dingen heeft (voor)gezegd, met de bedoeling dat [getuige 1] die bewoordingen, in strijd met de waarheid, dan wel wat [getuige 1] zelf zou willen zeggen, zou herhalen bij de rechter. De bewoordingen die [verdachte] heeft gebruikt zijn in zijn visie in overeenstemming met de waarheid geweest en aldus kan op dit onderdeel niet zonder meer aangenomen worden dat hij [getuige 1] in strijd met de waarheid heeft willen laten verklaren. Hierbij teken ik aan dat hij ook vrijgesproken is.

Dan de vraag of [verdachte] [getuige 1] in strijd heeft willen laten verklaren met wat [getuige 1] zou willen gaan zeggen. Uit het telefoongesprek blijkt alleen maar dat [verdachte] verbolgen over zijn detentie en daarbij zijn eigen, [verdachte], standpunt, dat hij geen mes had, heeft voorgehouden. Hij wilde dat [getuige 1] zou verklaren bij de rechter en hoopte dat hij dan snel vrijgelaten zou worden.

[verdachte] wist niet dat en wat [getuige 1] zou gaan verklaren en ging er van uit dat dat niet anders zou zijn dan wat hij vertelde. Van voorzeggen, zodat anders verklaard zou worden is dan ook geen sprake. Bovendien weet [verdachte] dat de telefoons in de PI massaal afgeluisterd worden en zou hij natuurlijk nooit op deze wijze een getuige "bewerken" om in zijn, [verdachte] voordeel te verklaren.

Het moet voor gehouden worden dat er geen sprake is geweest van beïnvloeding. [getuige 1] verklaart uit zich zelf pv 69 dat [verdachte] niets gedaan heeft ("Je hebt niks gedaan gek") en [betrokkene 1] een hoerenzoon en een verrader is.

Bij de politie verklaart hij later (pv 109) dat hij nergens over gelogen heeft, maar alleen dat [verdachte] weliswaar kennelijk ook een mes had, maar dat toen hij, [verdachte] achter [betrokkene 1] aan rende hij, [verdachte], het mes heeft weggegooid in de poort. Maar daarmee spreekt hij nog niet onwaar bij de politierechter omtrent het eventuele bezit van [verdachte] van een mes, nu daaromtrent blijkens het proces verbaal kennelijk geen vragen zijn gesteld. Bovendien blijft de essentie van de verklaring overeind dat ten tijde van de ruzie tussen [betrokkene 1] en [verdachte], [verdachte] niet in het bezit was van een mes en [betrokkene 1] wel. Bij de politie neemt hij dit uitdrukkelijk ook niet terug.

Juridisch kader

Conclusie Parket bij de Hoge Raad

Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BC5961

(...)

Conclusie

Het kan zich voordoen dat verdachten werkelijk de overtuiging hebben dat de getuige zich vergist en een ernstige drang voelen om daarover zonder kwade bedoelingen met de getuige te spreken. In dat geval is er ook sprake van een ongeoorloofd contact met getuigen in het kader van een strafproces, maar dan is de vraag of van het strafbare beïnvloeden als bedoeld in art. 285a Sr sprake is. Kortom de vraag is wat de reikwijdte van de strafbepaling is. In de jurisprudentie tekent het beeld zich af dat er sprake moet zijn van herhaald benaderen tegen de zin in van de getuige. Van vrees of angst aanjagen hoeft geen sprake te zijn. Dit kunnen wel indicatoren zijn. Wel zal er beïnvloeding moeten zijn: enige vorm van ontmoediging om een belastende verklaring af te leggen. Daarmee kan worden gelijkgesteld: de aanmoediging om een ontlastende verklaring af te leggen. Het staat niet vast dat [getuige 1] ontmoedigd is een belastende verklaring af te leggen. Evenmin is er sprake van een aanmoediging een ontlastende verklaring af te leggen en dat [getuige 1] daartoe - met opzet - strafbaar beïnvloed is. De gedragingen van [verdachte] zijn redelijkerwijs niet uitsluitend uit te leggen dan dat hij de getuige wilde bewegen om ter terechtzitting anders te verklaren.

[verdachte] moet worden vrijgesproken."

Art. 285a, eerste lid, Sr luidt:

"Hij die opzettelijk mondeling, door gebaren, bij geschrift of afbeelding zich jegens een persoon uit, kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie."

De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de invoering van deze bepaling bij de Wet van 11 november 1993, Stb. 603 houdt onder meer het volgende in:

"Het voorgestelde artikel 285a Sr kan betekenis hebben in die gevallen waarin uitlokking tot meineed niet aan de orde is, bij voorbeeld omdat het causale verband ontbreekt, of omdat het gebezigde middel niet voldoet aan de daarvoor in artikel 47 Sr gestelde eisen of omdat het gaat om een tegenover de politie afgelegde verklaring. Het rechtsgoed dat hier wordt beschermd is niet zo zeer de waarheid van de verklaring als wel de vrijheid - het onbelemmerd kunnen verklaren - van de betrokken persoon. Het kan nuttig zijn, dat bijvoorbeeld de politie een persoon die zich aan dergelijke uitingen te buiten wil gaan, onmiddellijk op het bestaan van deze strafbepaling kan attenderen.

Ik stel voor niet alleen de intimidatie van getuigen en deskundigen doch ook de intimidatie van personen die tijdens het opsporingsonderzoek een verklaring willen afleggen onder het bereik van de voorgestelde strafbepaling te brengen.

(...)

De voorgestelde strafbepaling beoogt de vrijheid van alle burgers om ten overstaan van een rechter of een ambtenaar naar waarheid en geweten een verklaring af te leggen te beschermen."

(Kamerstukken II 1991/92, 22 483 nr. 3, p. 39.)

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2908 het volgende overwogen:

"De strafbaarstelling van art. 285a, eerste lid, Sr strekt (...) tot bescherming van de vrijheid van personen om onbelemmerd ten overstaan van een rechter of een ambtenaar een verklaring te kunnen afleggen (vgl. HR 30 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7093, NJ 2005/ 544). Van 'beïnvloeden' in de zin van art. 285a, eerste lid, Sr is derhalve sprake indien de in deze bepaling omschreven uiting ertoe strekt deze verklaringsvrijheid aan te tasten. Voldoende is dat komt vast te staan dat de uiting kennelijk bedoeld was om de verklaringsvrijheid te beïnvloeden zonder dat wordt vereist dat die kennelijke bedoeling ook tot een daadwerkelijke beïnvloeding heeft geleid (vgl. HR 27 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7910, NJ 2008/315)."

Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval sprake is geweest van 'beïnvloeden' in de zin van art. 285a, eerste lid, Sr, is onder meer van belang de strekking van de in die delictsbepaling bedoelde uiting. Indien deze uiting slechts erop is gericht dat een persoon een verklaring zal afleggen, zonder dat daarbij - met name door bemoeienis met de inhoud van (wezenlijke onderdelen van) die verklaring - de verklaringsvrijheid van die persoon wordt aangetast, is geen sprake van 'beïnvloeden'.

Dat ligt anders indien de uiting ertoe strekt dat de af te leggen verklaring een bepaalde inhoud zal hebben, bijvoorbeeld doordat een persoon wordt ontmoedigd een belastende verklaring af te leggen of wordt aangemoedigd een ontlastende verklaring af te leggen.

Van 'beïnvloeden' kan daarbij ook sprake zijn indien de uiting ertoe strekt dat een persoon geen verklaring tegenover een rechter of een ambtenaar zal afleggen. In deze gevallen is immers telkens de vrijheid van de (potentiële) getuige in het geding om naar waarheid of geweten een verklaring af te leggen.

Voor 'beïnvloeden' in de zin van art. 285a, eerste lid, Sr hoeft niet vast te komen staan dat de uiting van de verdachte ertoe strekte een persoon te bewegen een verklaring af te leggen die niet waarheidsgetrouw is. Art. 285a, eerste lid, Sr strekt immers ter waarborging van de vrijheid van personen om onbelemmerd naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter of een ambtenaar een verklaring te kunnen afleggen, waarbij het aan zo een persoon is te bepalen hoe de inhoud van zijn in overeenstemming met zijn eigen, mogelijke gebrekkige herinnering aan bepaalde gebeurtenissen af te leggen verklaring luidt, zonder bemoeienis van een ander met die inhoud.

Het Hof is afgeweken van hetgeen door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht met betrekking tot de omstandigheid dat geen sprake is geweest van het 'beïnvloeden' van een getuige als bedoeld in art. 285a Sr.

De redenen die daartoe hebben geleid, liggen besloten in de bewijsvoering van het Hof. Daaruit blijkt dat - anders dan door de raadsman is aangevoerd - de mondelinge uitingen van de verdachte zich niet beperkten tot het aandringen op het afleggen van een verklaring, maar ook sturende bemoeienis met de inhoud van die verklaring betroffen.

Daarbij is van belang dat voor zover het verweer en het middel steunen op de opvatting dat voor een bewezenverklaring van een op art. 285a Sr gestoelde tenlastelegging is vereist dat komt vast te staan dat de beïnvloeding van de verdachte ertoe strekte de ander te bewegen een onware verklaring af te leggen, wordt uitgegaan - gelet op hetgeen is vooropgesteld - van een eis die het recht niet stelt.

Het middel faalt.

Lees hier de volledige uitspraak.


Print Friendly and PDF ^