HR: Wederrechtelijke toe-eigening & Verduistering

Hoge Raad 16 april 2013, LJN BX5138

Feiten

Verzoeker is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar wegens verduistering, meermalen gepleegd.

Middel

Het middel klaagt dat het Hof op onjuiste gronden heeft geoordeeld dat de verdachte zich de auto's wederrechtelijk heeft toegeëigend.

Oordeel Hoge Raad

De tenlastelegging van de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten is toegesneden op art. 321 Sr. Daarom moet de in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende uitdrukking "wederrechtelijk zich heeft toegeëigend" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als toekomt aan dezelfde in dat artikel voorkomende uitdrukking.

Van zodanig toe-eigenen is sprake indien een persoon zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester beschikt over een goed dat aan een ander toebehoort (vgl. HR 24 oktober 1989, LJN ZC8253, NJ 1990/256).

Blijkens de voor de bewezenverklaringen onder 1 en 3 gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof vastgesteld dat de verdachte de in die bewezenverklaringen genoemde auto's telkens had meegekregen van respectievelijk betrokkene 1 en 4 teneinde door hem te worden verkocht en geleverd aan mogelijk geïnteresseerden, waarna de verdachte een afgesproken bedrag van de betaalde verkoopprijs aan respectievelijk betrokkene 1 en 4 zou afdragen. In zijn nadere bewijsoverweging heeft het Hof vastgesteld dat de verdachte de auto's die hij onder zich had gekregen, heeft verkocht en geleverd aan derden en dat hij van de ontvangen verkoopprijs niet het afgesproken bedrag aan betrokkene 1 en 4 heeft betaald. Het kennelijke oordeel van het Hof dat daaruit volgt dat de verdachte de auto's die hij op grond van de met betrokkene 1 en 4 gemaakte afspraken ten verkoop onder zich had gekregen, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend, is niet juist.

Voor zover het middel betrekking heeft op de bewezenverklaringen onder 1 en 3 is het terecht voorgesteld.

Blijkens de voor de bewezenverklaring onder 2 gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof vastgesteld dat betrokkene 2, eigenaar van de in de bewezenverklaring bedoelde Volkswagen, aan betrokkene 3 de opdracht heeft gegeven deze auto te verkopen, dat laatstgenoemde de auto aan de verdachte heeft verkocht, dat de verdachte van betrokkene 2 de kentekenbewijzen van de auto heeft meegekregen, dat betrokkene 2 geen betaling voor de auto heeft ontvangen en dat de verdachte de auto, die inmiddels op zijn naam stond, heeft doorverkocht aan betrokkene 5.

Uit het voorgaande kan bezwaarlijk anders worden afgeleid dan dat de in de bewezenverklaring onder 2 genoemde auto op grond van een door de verdachte met Hoogendijk gesloten koopovereenkomst aan hem geleverd is. Dat betekent dat de verdachte bezitter van de auto is geworden en de auto niet meer voor wederrechtelijke toe-eigening door de verdachte vatbaar was. De enkele omstandigheid dat de verdachte heeft nagelaten de door hem verschuldigde koopsom te betalen, levert geen grond op om af te wijken van de uit het burgerlijk recht voortvloeiende regel dat de desbetreffende auto na levering daarvan tot het vermogen van de koper is gaan behoren.

Het in de bewezenverklaring besloten liggende oordeel van het Hof dat de verdachte de auto heeft verduisterd, getuigt aldus van een onjuiste rechtsopvatting.

Voor zover het middel daarover klaagt is het eveneens terecht voorgesteld.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^