HvJ EU: nationale verboden, om schendingen van de plicht om verdachten te informeren over hun recht om te zwijgen te onderzoeken, toegestaan
/Hof van Justitie EU 22 juni 2023, C-660/21 (Procureur de la République v K.B. en F.S.)
Nationale Franse wetgeving verbiedt de rechter om in een strafzaak uit eigen beweging een schending aan te kaarten van de verplichting die aan bevoegde autoriteiten is opgelegd om verdachten of beschuldigde personen onverwijld in te lichten over hun recht om te zwijgen. Het HvJ-EU heeft bepaald dat EU-wetgeving niet aan deze nationale wetgeving in de weg staat.
Echter, verdachten of beschuldigde personen mogen niet beroofd worden van een praktische en effectieve gelegenheid om toegang te hebben tot een advocaat.
Op 22 juni 2023 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie dit antwoord gegeven op een verzoek om een prejudiciële beslissing van de tribunal correctionnel de Villefranche-sur-Saône (Straftribunaal, Villefranche-sur-Saône, Frankrijk).
Achtergrond van de zaak
In de avond van 22 maart 2021 zijn K.B. en F.S. door opsporingsambtenaren aangehouden omdat zij zich op verdachte wijze ophielden op het parkeerterrein van een bedrijf. Zij waren brandstof aan het stelen. Tijdens de strafrechtelijke procedure die volgde tegen hen, oordeelde de rechtbank dat bepaalde onderzoekshandelingen en belastende verklaringen van hen zijn afgenomen, voordat ze op de hoogte waren gebracht van hun rechten, waaronder het recht om te zwijgen. Dit is in strijd is met de nationale wetgeving die voortkomt uit de omgezette Richtlijn 2012/13/EU van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures.
De verwijzende rechter is van oordeel dat het recht om zichzelf niet te belasten (nemo tenetur-beginsel) is geschonden, aangezien hun inverzekeringstelling, de mededeling aan de procureur de la République en de kennisgeving van hun rechten, met name van het zwijgrecht, te laat hebben plaatsgevonden. In die omstandigheden moeten de doorzoeking van het voertuig, de inverzekeringstelling van de verdachten en alle daaruit voortvloeiende handelingen in beginsel nietig worden verklaard overeenkomstig de rechtspraak van de Cour de cassation.
Echter, volgens het Franse strafrecht moeten verweren van procedurele ongeldigheid, zoals het schenden van het recht om geïnformeerd te worden over het zwijgrecht bij inhechtenisneming, door de betrokkenen of hun advocaat worden ingediend voordat enig verweer op de inhoudelijke zaak wordt gepresenteerd. In deze zaak hadden noch de verdachten, noch hun advocaat een dergelijk verweer ingediend voordat zij hun inhoudelijke verweer in de betreffende zaak presenteerden. Art. 385 van het wetboek van strafvordering verbiedt de feitenrechter in dergelijke gevallen om ambtshalve de nietigheid van de procedure vast te stellen.
De verwijzende rechter vraagt zich af of dit in art. 385 van dat wetboek neergelegde verbod om ambtshalve de niet-nakoming van een Unierechtelijke verplichting vast te stellen, zoals de in de artt. 3 en 4 van richtlijn 2012/13 neergelegde verplichting om verdachten en beklaagden onverwijld in kennis te stellen van hun zwijgrecht, verenigbaar is met dat recht.
Oordeel HvJ-EU
Het Hof benoemt in haar uitspraak dat het recht om te zwijgen wordt beschermd door zowel art. 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, als door Art. 47(2) EU-Handvest. Richtlijn 2012/13/EU is gebaseerd op de garanties van fundamentele rechten en legt lidstaten de verplichting op om verdachten of beschuldigde personen onverwijld in te lichten over hun rechten, inclusief het recht om te zwijgen, vóór het eerste officiële verhoor door de politie of een andere bevoegde autoriteit. Het HvJ-EU benadrukt dat lidstaten bij de uitvoering van de richtlijn ervoor moeten zorgen dat dit recht op een doeltreffend rechtsmiddel en het recht op een eerlijk proces worden gerespecteerd. Wel hebben lidstaten enige speelruimte om deze voorschriften en gevolgen vast te stellen. Het hof oordeelt dat eventuele nationale bepalingen die rechtbanken de mogelijkheid bieden om dergelijke schendingen aan te kaarten binnen die speelruimte valt. Het staat de lidstaten op grond van de hun door richtlijn 2012/13/EU gelaten speelruimte dus vrij om de termijn voor het aanvoeren van een dergelijke niet-nakoming te beperken tot de fase die voorafgaat aan het verweer ten gronde. Bovendien benadrukt het hof dat de verdachte of zijn/haar advocaat, als zij afstand doen van die mogelijkheid om een mogelijke schending aan te kaarten, de mogelijke gevolgen van die afstand moeten dragen.
Het Hof concludeert dat nationale verboden zoals het Franse verbod in kwestie, geen inbreuk maakt op Richtlijn 2012/13/EU, evenals Art. 47(2) en 48 van het EU-Handvest, maar liet de vraag open of er sprake was van een procedureel tekort. Dat is een kwestie die tot de nationale rechtbanken behoort om te beoordelen. Als gevolg daarvan zijn Franse rechtbanken nog steeds verhinderd om uit eigen beweging een schending aan te kaarten van de verplichting om verdachten onverwijld te informeren over hun recht om te zwijgen na de presentatie van een verweer op de inhoudelijke zaak.
Lees hier de volledige uitspraak.