HvJ EU: plicht in nationale regels voor AirBnB beheerders tot belastinginhouding en afdracht aan staat is geen beperking op het vrij verrichten van diensten

HvJ EU 22 december 2022, C-83/21 (AirBnB Ireland and Airbnb Payments UK)

Een verplichting voor accommodatiebemiddelingsdienstverleners zoals AirBNB om gegevens te verzamelen en aan de belastingdienst van de lidstaat van verhuur te verstrekken over overeenkomsten voor kortlopende verhuur waarin zij hebben bemiddeld, is niet in strijd met het vrije dienstenverkeer. Datzelfde geldt voor de verplichting om inkomstenbelasting over bedragen die huurders aan verhuurders hebben betaald aan de bron in te houden en die belasting aan de schatkist te storten. Het verplicht aanwijzen van een fiscaal vertegenwoordiger voor diensten van accommodatiebemiddeling in de lidstaat van verhuur, is daarentegen wél in strijd met het vrije dienstenverkeer. Dat is het antwoord van het EU-Hof op prejudiciële vragen van de Italiaanse rechter.

Achtergrond

AirBnB Ireland beheert een internetportaal dat het mogelijk maakt om verhuurders van accommodaties in contact te brengen met potentiële huurders. Op grond van een Italiaanse fiscale regeling voor kortlopende verhuur moeten zowel personen die rechtstreeks verhuren als personen die optreden als accommodatiebemiddelaars of beheerders van internetportalen (zoals AirBnB Ireland) aan een aantal verplichtingen voldoen. Zo moeten zij over de huurovereenkomsten waarin zij hebben bemiddeld gegevens verzamelen en deze aan de Italiaanse belastingdienst verstrekken, de verschuldigde belasting daarover aan de bron inhouden en aan de Italiaanse schatkist storten, en een fiscaal vertegenwoordiger aanwijzen die in Italië woont of gevestigd is, wanneer zij geen vaste inrichting in Italië hebben.

Volgens AirBnB is deze Italiaanse fiscale regeling in strijd met Richtlijn 2000/31/EG betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt ("Richtlijn inzake elektronische handel"), Richtlijn 2006/123/EG betreffende diensten op de interne markt (“Dienstenrichtlijn”) en Richtlijn (EU) 2015/1535 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (de notificatierichtlijn e-commerce), of met het vrije dienstenverkeer, zoals in artikel 56 EU-Werkingsverdrag neergelegd.

AirBnB wendt zich tot de Italiaanse Raad van State, de verwijzende rechter in deze zaak. De verwijzende rechter schorst de behandeling van de zaak en legt het EU-Hof een drietal prejudiciële vragen voor.

EU-Hof

Het EU-Hof stelt ten eerste vast dat fiscale maatregelen buiten de werkingssfeer van richtlijn 2000/31 en richtlijn 2006/123 vallen. In deze richtlijnen zijn namelijk fiscale maatregelen uitgezonderd van het toepassingsbereik. Hoewel richtlijn 2015/1535 dat niet expliciet regelt, volgt het uit de rechtsgrondslag van deze richtlijn (artikel 114, lid 2, EU-Werkingsverdrag) dat deze richtlijn ook niet van toepassing is op fiscale maatregelen.

De drie verplichtingen uit de Italiaanse fiscale regeling betreffen volgens het EU-Hof ‘belastingen’ in de zin van artikel 114, lid 2, EU-Werkingsverdrag. Deze richtlijnen zijn daarom niet van toepassing. Het EU-Hof beoordeelt vervolgens dan ook alleen of die verplichtingen verenigbaar zijn met het vrije dienstenverkeer in artikel 56 EU-Werkingsverdrag.

De verplichting voor bemiddelaars om informatie over de huurovereenkomsten te verzamelen en deze te verstrekken aan de belastingdienst is volgens het EU-Hof geen beperking van het vrije dienstenverkeer in artikel 56 EU-Werkingsverdrag. Het EU-Hof overweegt daartoe -onder verwijzing naar het arrest C-674/20 (AirBnB Ireland)- onder meer dat de verplichting geldt voor alle derden in Italië en dus niet discrimineert, niet tot doel heeft om de voorwaarden voor de uitvoering van de dienstverrichting zelf te regelen, en de beperkingen voor het vrije dienstenverkeer zo onzeker en indirect zijn, dat de verplichting het vrije dienstenverkeer niet belemmert. Artikel 56 EU-Werkingsverdrag heeft volgens het EU-Hof geen betrekking op maatregelen die uitsluitend tot extra kosten voor de betrokken dienstverrichting leiden en het verrichten van diensten binnen een lidstaat gelijkelijk raken. Datzelfde geldt voor de verplichting om de verschuldigde belasting aan de bron in te houden en die belasting aan de schatkist te storten.

De verplichting tot aanwijzing van een fiscaal vertegenwoordiger is volgens het EU-Hof wel een beperking van het vrije dienstenverkeer. Het EU-Hof stelt vast dat de fiscale regeling op dit punt bemiddelingsdiensten verschillend behandelt naargelang zij al dan niet over een vaste inrichting in Italië beschikken. De verplichting om een fiscaal vertegenwoordiger aan te wijzen is volgens het EU-Hof een belemmering die bemiddelingsdiensten ervan kan afhouden in Italië hun diensten te verlenen, althans om die op de wijze te verrichten die zij wensen.

De beperking is volgens het EU-Hof niet gerechtvaardigd en daarmee in strijd met artikel 56 EU-Werkingsverdrag.

Met de derde vraag wenst de verwijzende rechter volgens het EU-Hof  tot slot te vernemen of zij prejudiciële vragen zelf op zelfstandige wijze mag formuleren, of dat zij de formulering van de vragen zoals partijen die hebben geformuleerd dient over te nemen. Het EU-Hof brengt in herinnering dat de prejudiciële procedure, zoals neergelegd in artikel 267 EU-Werkingsverdrag, een rechtstreekse samenwerking inhoudt tussen het EU-Hof en de nationale rechterlijke instanties en dat deze procedure losstaat van enig initiatief van partijen. De bevoegdheid om prejudiciële vragen te bepalen en te formuleren is dan ook enkel aan de verwijzende rechter. Partijen kunnen de inhoud daarvan dus niet bepalen of wijzigen, aldus het EU-Hof.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^