Inbeslagname stukken onder notaris

Rechtbank 's-Gravenhage 4 december 2012, ECLI:NL:RBSGR:2012:27755 (gepubliceerd op 23 oktober 2013)

Tegen een aantal verdachten is een strafrechtelijk onderzoek gaande in verband met de verdenking van (een) misdrijf/misdrijven als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv. In het kader van dat onderzoek heeft de officier van justitie op 22 maart 2012 op grond van artikel 126nd Sv in samenhang met artikel 25, negende lid, van de Wet op het Notarisambt (Wna) historische gegevens gevorderd met betrekking tot diverse transacties van en naar de bijzondere rekening van klaagster. In dat kader is gevorderd dat klaagster 5 vragen met betrekking tot die rekening beantwoordt. De antwoorden zijn op 11 mei 2012 door klaagster in een verzegelde envelop aan de officier van justitie ter hand gesteld.

Klaagster heeft aangevoerd dat de gevorderde informatie onder haar afgeleid verschoningsrecht valt en niet onder de uitzonderingsbepaling van artikel 25, negende lid, Wna. Zij heeft zich primair beklaagd over de vordering nu het gaat om een verregaande inbreuk op de geheimhoudingsplicht/verschoningsrecht die zij niet verenigbaar acht met een adequate beroepsuitoefening. Subsidiair beklaagt zij zich over de kennisneming of het gebruik van informatie die voortvloeit uit de vragen 3 en 4 nu het antwoord op deze vragen verder strekt dan “gegevens met betrekking tot de bijzondere rekening” als bedoeld in artikel 25 negende lid, Wna.

De officier van justitie heeft in raadkamer bevestigd dat de gehele vordering is gebaseerd op artikel 25, negende lid, van de Wna. Ten aanzien van (de formulering van) de vragen 1, 2, 3 en 5 is aansluiting gezocht bij artikel 25, achtste lid, Wna, dat betrekking heeft op de bevoegdheden van de belastingdienst. De officier van justitie heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat uit de wetsgeschiedenis van voornoemde bepalingen blijkt dat het openbaar ministerie ruimere bevoegdheden heeft om een notaris te bevragen dan de Belastingdienst. Dit betekent dat de vragen 1, 2, 3 en 5 in ieder geval onder de reikwijdte van artikel 25, negende lid, Wna vallen, nu deze niet verder strekken dan de bevragingsmogelijkheid door de Belastingdienst in artikel 25, achtste lid, Wna.

De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.

Uit de kamerstukken met betrekking tot de invoering van artikel 25 Wna (Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 32 700, nr. 3) blijkt dat het verschil in aard en gewicht van het maatschappelijk belang bij fiscale controle in het kader van de heffing en inning van belastingen enerzijds en bij opsporingsonderzoeken naar financieel-economische criminaliteit anderzijds tot uitdrukking is gebracht in de verschillende wijze waarop het achtste en negende lid van artikel 25 Wna zijn vorm gegeven. Hiermee wordt recht gedaan aan het zeer zwaarwegende belang van een effectieve bestrijding van financieel-economische criminaliteit. De informatieverstrekking aan de Belastingdienst is zeer specifiek en restrictief van opzet. Het informatieverzoek van de Belastingdienst dient betrekking te hebben op een specifiek aangeduide transactie of handeling dan wel op een specifiek aangeduide betaling. Naar aanleiding van een dergelijk verzoek kunnen alleen een beperkt aantal in de wet omschreven gegevens door de notaris worden verstrekt. De gegevensverstrekking bij strafrechtelijk onderzoek is minder restrictief voor zover het gaat om gegevens met betrekking tot de bijzondere rekening en sluit aan bij de aard en de reikwijdte van de specifieke opsporingsbevoegdheid die in een concreet geval wordt uitgeoefend.

Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit voornoemde wetsgeschiedenis inderdaad blijkt dat de wetgever beoogd heeft aan de officier van justitie een ruimere informatiebevoegdheid toe te kennen ten aanzien van de bijzondere rekening van een notaris dan aan de Belastingdienst. Nu ook naar het oordeel van de rechtbank met de beantwoording van vragen 1, 2 en 5 niet meer informatie wordt verstrekt dan de Belastingdienst reeds op grond van artikel 25, achtste lid, Wna kan opvragen, vallen de hiermee gevorderde gegevens in ieder geval binnen de reikwijdte van het negende lid.

Dat geldt ook voor de beantwoording van vraag 3. In het achtste lid van artikel 25 Wna wordt onder b. immers bepaald dat de notaris niet alleen de gegevens dient te verstrekken van de personen die bij de onderzochte transactie betrokken zijn, maar ook hun onderlinge verband moet aanduiden. Gelet hierop valt de vraag naar de specifieke betrokkenheid van [verdachte] bij de onderhavige transactie naar het oordeel van de rechtbank onder het bepaalde in het achtste lid.

De rechtbank acht derhalve het beklag voor zover het ziet op deze vragen van de vordering ongegrond.

Ten aanzien van vraag 4 overweegt de rechtbank als volgt.

De rechtbank stelt voorop dat de beantwoording van deze vraag naar haar oordeel niet valt onder het bepaalde in het achtste lid. Bij de daar bedoelde betrokken personen gaat het immers om personen die direct bij de transactie/betaling betrokken waren. De vraag van de officier van justitie lijkt echter verder te strekken nu gevraagd wordt naar gegevens van gevolmachtigden, woordvoerders en contactpersonen en naar hun specifieke rol. Ter zitting heeft de officier van justitie aangegeven dat de vraag inderdaad ten doel heeft informatie te verkrijgen over de betrokkenheid van andere personen (dan [verdachte]) bij de financiële afwikkeling van de transactie(s) met betrekking tot de in de vordering aangeduide, door [verdachte] van de kwaliteitsrekening van klager ontvangen geldsom. Doel is zicht te krijgen of anderen bij die geldstroom zijn betrokken en zo ja, op welke wijze. Gelet op deze toelichting is de rechtbank is van oordeel dat deze gegevens vallen binnen de aard en reikwijdte van de specifieke opsporingsbevoegdheid van de officier van justitie in het onderhavige geval en dus binnen het bereik van het negende lid van artikel 25 Wna.

Klaagster is dan ook verplicht de gegevens met betrekking tot de bijzondere rekening die de officier van justitie vordert in het kader van het strafrechtelijk onderzoek te verstrekken. De rechtbank acht het beklag ten aanzien van vraag 4 van de vordering eveneens ongegrond.

De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^