Infrastructuurbeheerder veroordeeld voor overtreding van Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen

Rechtbank Rotterdam 8 november 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:9194

Naam verdachte rechtspersoon is infrastructuurbeheerder van de spoorwegen in Nederland. In die hoedanigheid is zij geadresseerde van het voorschrift dat is neergelegd in randnummer 1.4.3.6 bijlage 1 bij de Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen (VSG). Overtreding van dit voorschrift is op grond van artikel 2 van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen, gelezen in samenhang met artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet Economische Delicten (WED) strafbaar gesteld. Randnummer 1.4.3.6 luidt:

In het kader van sectie 1.4.1 heeft de infrastructuurbeheerder in het bijzonder de volgende plichten. De infrastructuurbeheerder

a) (…);

b) moet ervoor zorgdragen dat hij te allen tijde gedurende het vervoer snel en onbeperkt toegang heeft tot de volgende informatie:

– samenstelling van de trein, door vermelding van het nummer van elke wagen en het wagentype, indien dit niet onderdeel is van het wagennummer;

– UN-nummers van de gevaarlijke goederen die in of op elke wagen worden vervoerd, voor zover die in het vervoersdocument vermeld moeten worden, of, indien alleen gevaarlijke goederen verpakt in gelimiteerde hoeveelheden worden vervoerd overeenkomstig hoofdstuk 3.4, informatie die de aanwezigheid daarvan aangeeft indien kenmerking van de wagen of de grote container overeenkomstig hoofdstuk 3.4 is voorgeschreven;

– positie van elke wagen in de trein (volgorde van de wagens).

Deze gegevens mogen alleen bekend gemaakt worden aan de instanties die deze nodig hebben voor doeleinden van veiligheid, beveiliging of noodmaatregelen.

Opmerking : De wijze van aanlevering van de gegevens moet worden vastgelegd in de regelingen voor het gebruik van de spoorweginfrastructuur.

De sectie 1.4.1 met als kop “veiligheidsplichten van de betrokkenen” heeft betrekking op de algemene zorg voor de veiligheid (op het spoor).

In de onderhavige zestien zaken is steeds aan de verdachte rechtspersoon ten laste gelegd dat zij in strijd met het voorschrift onder randnummer 1.4.3.6, aanhef en onder b, van bijlage 1 van de VSG een zogenoemd sporenoverzicht heeft aangeleverd met onjuiste informatie. Op een sporenoverzicht staat de bezetting van alle sporen van een emplacement (een rangeerterrein) met treinen of wagens en, als het om gevaarlijke stoffen gaat, welke gevaarlijke stoffen die wagens bevatten. Maar in de in de tenlasteleggingen bedoelde gevallen stonden op de genoemde sporen in werkelijkheid wagens met gevaarlijke stoffen die niet op het sporenoverzicht stonden. naam verdachte rechtspersoon heeft, aldus nog steeds de tenlasteleggingen, opzettelijk gehandeld in strijd met het bepaalde randnummer 1.4.3.6 aanhef en onder b, van bijlage 1 van de VSG, waarmee impliciet subsidiair is ten laste gelegd dat zij ook niet-opzettelijk heeft gehandeld.

Beslissing met betrekking tot het bewijs van het opzettelijk handelen

Wat betreft het bestanddeel opzet in de tenlastelegging is zowel door de officier van justitie als door de raadslieden vrijspraak gevraagd. De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat naam verdachte rechtspersoon de bovenbedoelde informatie over de plaats van de treinen op het spoor opzettelijk onjuist heeft verstrekt. Gelet op de standpunten van de officier van justitie en de raadslieden zal dit oordeel niet verder worden gemotiveerd.

Naam verdachte rechtspersoon is infrastructuurbeheerder van de spoorwegen in Nederland. In die hoedanigheid is zij geadresseerde van het voorschrift dat is neergelegd in randnummer 1.4.3.6 bijlage 1 bij de Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen (VSG). Overtreding van dit voorschrift is op grond van artikel 2 van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen, gelezen in samenhang met artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet Economische Delicten (WED) strafbaar gesteld.


Standpunt van de verdachte

De raadslieden van de verdachte hebben zich gerefereerd aan het bewijsoordeel van de rechtbank in de zaken 4 eerste alternatief/cumulatief, 7 eerste alternatief/cumulatief en 9. Zij hebben vrijspraak bepleit in de andere zaken. Kort samengevat en voor zover hier relevant, is aangevoerd dat moet worden bewezen dat het ten laste gelegde gedrag verwijtbaar is en dat naam verdachte rechtspersoon slechts ervoor moet zorgdragen snel en onbeperkt toegang te hebben tot de in randnummer 1.4.3.6, onder b, bedoelde informatie en dat zij, zo begrijpt de rechtbank, strafrechtelijk niet aansprakelijk kan worden gehouden voor het niet verstrekken van “juiste en volledige” informatie. De verantwoordelijkheid voor de juistheid van de gegevens ligt bij de vervoerder.


Beoordeling

Voor de beoordeling van de onderhavige zaken is om te beginnen van belang vast te stellen dat niet-opzettelijke overtreding van randnummer 1.4.3.6 aanhef en onder b, van bijlage 1 van de VSG, ingevolge het bepaalde in artikel 1a, onder 1° en artikel 2, eerste lid, van de WED een overtreding is. Dat brengt mee dat, gelet op het strafrechtelijke stelsel van het fait materiel, elk gedrag dat deze delictsomschrijving vervult, strafbaar is. De algemene voorwaarde voor strafbaarheid,1 “verwijtbaarheid”, wordt verondersteld bij overtreding van de wet aanwezig te zijn. Wel is er ruimte voor schulduitsluitingsgronden die de veronderstelde verwijtbaarheid bij nader inzien wegnemen. In de onderhavige zaken zal het in het bijzonder gaan om de buitenwettelijke schulduitsluitingsgrond “afwezigheid van alle schuld”. Relevant is tenslotte dat reeds een lichte vorm van verwijtbaarheid in de weg staat aan de toepasselijkheid van die schulduitsluitingsgrond.

Anders dan de raadslieden van de verdachte hebben gesteld, brengt bovenstaande mee dat de verwijtbaarheid geen bestanddeel is van de, op randnummer 1.4.3.6 van bijlage 1 van de VSG toegesneden, tenlastelegging en dus geen voorwerp is van de bewijsbeslissing. De vraag naar de verwijtbaarheid komt aan de orde bij de vraag naar de strafbaarheid van de dader.

Vervolgens rijst de vraag welke verplichtingen randnummer 1.4.3.6, aanhef en onder b, van bijlage 1 van de VSG aan naam verdachte rechtspersoon oplegt. Immers, onmiddellijk valt op dat haar in de tenlasteleggingen wordt verweten onjuiste informatie te hebben “aangeleverd”. De gedragsregel, zoals de raadslieden op zichzelf terecht opmerken, houdt naar de letter slechts in dat zij ervoor dient te zorgen dat zij, dat wil zeggen naam verdachte rechtspersoon zelf, snelle en onbeperkte toegang heeft tot, kort gezegd, de informatie over de treinsamenstelling, de vervoerde gevaarlijke stoffen en de wagenvolgorde. Toch blijkt uit het slot van de bepaling dat naam verdachte rechtspersoon in randnummer 1.4.3.6 van bijlage 1 van de VSG de norm krijgt voorgeschreven om die informatie niet alleen voor zichzelf maar ook voor bevoegde instanties beschikbaar te houden: “deze gegevens mogen alleen bekend gemaakt worden aan instanties die deze nodig hebben voor doeleinden van veiligheid, beveiliging of noodmaatregelen”. Ook de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (RvS 19 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3065) gaat – impliciet – uit van het bestaan van deze verplichting op grond van randnummer 1.4.3.6 van bijlage 1 van de VSG.

Strikt genomen valt uit de verplichting tot het beschikbaar houden van de informatie voor bevoegde instanties niet af te leiden dat naam verdachte rechtspersoon de informatie actief dient te verschaffen. Een alternatieve mogelijkheid zou zijn de bevoegde instanties digitale toegang te bieden tot de desbetreffende gegevens. Maar naam verdachte rechtspersoon heeft er kennelijk voor gekozen toegang tot de gegevens te bieden door een handeling, namelijk door het (per e-mail) verstrekken van het sporenoverzicht. Gelet op de leer van het fait materiel vervult die handeling dan de delictsomschrijving als de opvragende instantie een bevoegde instantie is en de verstrekte informatie onjuist is.

Op grond van artikel 1 van het Besluit toezicht en opsporing vervoer gevaarlijke stoffen zijn de inspecteurs van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) belast met toezicht en opsporing van de regels gegeven bij en krachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Zij hebben in elk van de hier bedoelde zaken geconstateerd dat op een bepaald spoor van een emplacement (rangeerterrein) wagens stonden die waren beladen met gevaarlijke stoffen. Nadat zij bij de Backoffice in Utrecht van naam verdachte rechtspersoon “uitvraag” hadden gedaan over de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen op het desbetreffende rangeerterrein kregen zij een sporenoverzicht toegezonden. Niet ter discussie staat dat er in alle in onderhavige zaken verstrekte sporenoverzichten fouten stonden. Ofwel er stond vermeld dat er op een bepaald spoor of sporen geen wagens stonden terwijl er wel wagens met gevaarlijke stoffen stonden; ofwel er stonden geheel andere wagens met andere stoffen vermeld dan er in werkelijkheid stonden, terwijl dat wagens met gevaarlijke stoffen waren. Anders gezegd, in elk aan de inspecteurs van de ILT verstrekt sporenoverzicht stonden fouten met betrekking tot de plaats op het emplacement van wagens met gevaarlijke stoffen. De ten laste gelegde feiten zijn bewezen.

De raadslieden hebben de rechtbank subsidiair verzocht om prejudiciële vragen te stellen over de betekenis van artikel 1.4.3.6 van bijlage 1 van de VSG. Dit verzoek wordt afgewezen. Uit bovenstaande blijkt dat de betekenis van deze bepaling voldoende duidelijk is.


Conclusie

De rechtbank verwerpt het verweer van de raadslieden dat de verdachte rechtspersoon dient te worden vrijgesproken nu niet kan worden bewezen dat zij verwijtbaar heeft gehandeld toen aan de ILT geen “juiste en volledige” informatie werd aangeleverd. De rechtbank wijst het verzoek tot het stellen van prejudiciële vragen af.


Strafbaarheid verdachte rechtspersoon

Voor een goed begrip van het vervolg is beschrijving van een aantal processen binnen naam verdachte rechtspersoon noodzakelijk. In de eerste plaats de reis van een trein met gevaarlijke stoffen vanaf een bedrijventerrein naar een rangeerterrein en in de tweede plaats het proces van rangeren.

In het geval een vervoerder een aantal wagens met gevaarlijke stoffen als trein vanaf een bedrijventerrein naar een nieuwe bestemming wil gaan vervoeren, moet allereerst door de vervoerder bij naam verdachte rechtspersoon een dienstregeling worden aangevraagd. Deze wordt aangevraagd voor de gehele route van de trein over het Nederlandse spoor; vanaf het eerste punt bij het hek van het bedrijventerrein tot aan de eindbestemming. De vervoerder geeft aan wat de lengte, het aantal wagens, het gewicht en de maximumsnelheid van de trein zal zijn. Informatie over de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in de wagens levert de vervoerder aan naam verdachte rechtspersoon aan door middel van een wagenlijst. De vervoerder moet uiterlijk vijf minuten voor vertrek de wagenlijst in een geautomatiseerd systeem indienen dat Online Systeem Vervoer Gevaarlijke Stoffen (OVGS) wordt genoemd.

De rechtbank constateert op basis van de wagenlijsten in de processtukken dat daarin de informatie staat zoals bedoeld in randnummer 1.4.3.6 aanhef en onder b, van bijlage 1 van de VSG: de wagenlijst bevat, kort gezegd, de informatie over de samenstelling van de trein, de stofidentificatienummers (UN-nummers) en de positie van de verschillende wagens in de trein.

De vervoerder dient de wagenlijst via een vastgesteld format in OVGS in. Dit systeem voert een aantal automatische checks uit; het controleert of de relevante gegevens zijn ingevuld en controleert tevens of de UN-nummers overeenkomen met de gevaarsidentificatie-nummers (gevi-nummers), die ook dienen te worden ingevuld. Indien het systeem een fout detecteert, wordt een fataal- of waarschuwingsmelding ge-e-maild naar de vervoerder. Indien geen fouten worden aangetroffen wordt een succesmelding ge-e-maild.

De Decentrale Verkeersleider (DVL) van naam verdachte rechtspersoon controleert of de vervoerder een dienstregeling heeft en of hij een wagenlijst heeft ingediend. Als er vijf minuten voor vertrek geen wagenlijst is ingediend, dient hij de treindienstleider er op te attenderen dat de trein niet mag vertrekken. Dit geschiedt mondeling. De treindienstleider mag dan geen groen sein voor het vertrek geven.

Als de trein groen sein krijgt, vertrekt en na een reis een rangeerterrein oprijdt dat is voorzien van sensoren van het “Aankomst en Vertrek Meldingsysteem” (AVM), krijgt het elektronische wagenladingsysteem (W-LIS) automatisch bericht dat de trein is aangekomen. W-LIS haalt dan eveneens automatisch de wagenlijst3 uit OVGS op. Het systeem registreert de trein automatisch op het aankomstspoor, waarbij de volgorde van de wagens wordt afgeleid van de wagenlijst.

De rechtbank constateert dat zolang de wagens blijven staan, de oorspronkelijke wagenlijst actueel blijft.

Als de vervoerder de wagens rangeert, dient de vervoerder dit binnen vijf minuten nadat hij met het rangeren is begonnen in W-LIS te registreren (‘in transit’). Op het moment dat de wagens op het bestemde spoor zijn aangekomen, dient de vervoerder dit binnen vijf minuten na aankomst in W-LIS te registreren. Als de vervoerder wil vertrekken dient hij (opnieuw) een dienstregeling te hebben en tijdig een wagenlijst in OVGS op te laden.


Standpunt verdediging

De raadslieden van naam verdachte rechtspersoon hebben aangevoerd dat naam verdachte rechtspersoon - indien een bewezenverklaring voor de ten laste gelegde feiten zou volgen - dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu haar een beroep op afwezigheid van alle schuld toekomt. Volgens de verdediging is naam verdachte rechtspersoon voor de informatie over de wagens op het spoor als bedoeld in randnummer 1.4.3.6 onder b van bijlage 1 van de VSG afhankelijk van de informatie die door vervoerders wordt gegenereerd en geregistreerd en heeft zij overigens (in de loop der tijd) alle inspanningen verricht die redelijkerwijs van haar konden worden verlangd om ervoor te zorgen dat zij toegang had tot de juiste informatie met betrekking tot de spoorbezetting.


Beoordeling

De rechtbank stelt voorop dat zij aanneemt dat naam verdachte rechtspersoon serieuze inspanningen heeft verricht in het kader en ten behoeve van de informatievoorziening met betrekking tot wagens met gevaarlijke stoffen op de sporen. Een beroep op afwezigheid van alle schuld slaagt, als gezegd, evenwel alleen als aan de verdachte geen enkel strafrechtelijk relevant verwijt kan worden gemaakt. Met andere woorden: de aanwezigheid van de lichtste vorm van verwijtbaarheid staat in de weg aan afwezigheid van alle schuld. Tegen die achtergrond worden dan ook de door de verdediging aangedragen oorzaken van de onregelmatigheden beoordeeld.

Wat betreft de zaken 4 eerste alternatief/cumulatief en 9 hebben de raadslieden weliswaar in algemene termen een beroep gedaan op afwezigheid van alle schuld, maar dit niet onderbouwd. In die zaken zal de rechtbank het verweer dan ook passeren.

  • Zaak 7 eerste alternatief/cumulatief (fout treindienstleider)

In zaak 7 eerste alternatief/cumulatief heeft de treindienstleider een niet door het AVM-systeem herkend treinnummer ingevoerd. De raadslieden hebben aangevoerd dat er sprake is geweest van een omissie van de treindienstleider, zodat cliënt geen strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank verwerpt dit verweer. Gebleken noch gesteld is dat de fout redelijkerwijs onvermijdelijk was. De omstandigheid dat de treindienstleider, in dienst bij naam verdachte rechtspersoon, zo’n fout heeft gemaakt, staat bij uitstek een geslaagd beroep op afwezigheid van alle schuld in de weg. Het verweer wordt verworpen.

  • Zaken 4 tweede alternatief/cumulatief, 5, 6, 15 en 16 (technische storing en/of ICT-bug)

In bovengenoemde zaken is steeds sprake geweest van een technische storing of een ICT-bug in een of meer van de genoemde systemen van naam verdachte rechtspersoon. Hierdoor is informatie uit de wagenlijsten niet automatisch gekopieerd vanuit OVGS naar W-LIS, hetgeen tot gevolg heeft gehad dat het sporenoverzicht niet overeenkwam met de werkelijke situatie op de sporen. Op de terechtzitting is door de raadslieden aangevoerd dat wat de ICT-fouten betreft, naam verdachte rechtspersoon enerzijds grote inspanningen heeft verricht en het anderzijds complexe systemen zijn. De rechtbank begrijpt dit standpunt zo, dat naam verdachte rechtspersoon een fout in het systeem niet kan worden verweten.

De rechtbank verwerpt dit verweer. Het is aan naam verdachte rechtspersoon is om de systemen op orde te hebben. Zij kan zich, ondanks de complexiteit van de logistiek van alle gegevens, niet verschuilen achter systeemfouten. De rechtbank ziet bovendien in het door de verdediging aangevoerde onvoldoende tot uiting komen wat voor initiatieven de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde heeft ondernomen ter voorkoming en ter reparatie (“bugfixes”) van systeemfouten. Nu niet is gebleken en evenmin is gesteld dat de verdachte alles heeft gedaan wat redelijkerwijs in haar mogelijkheden lag om de systeemfouten voorkomen, kan het beroep op afwezigheid van alle schuld niet slagen.

  • Zaken 7 tweede alternatief/cumulatief, 8 10 t/m 14, en 17 t/m 19 (onjuiste registratie rangeerbewegingen door vervoerder)

De grootste groep geconstateerde overtredingen betreft de situatie waarin de vervoerder, nadat een trein het rangeerterrein in centraal bediend gebied is opgereden, rangeerbewegingen niet, niet tijdig of onjuist in W-LIS heeft geregistreerd. Zaak 8 wijkt in zoverre af van deze zaken, dat de vervoerder ten onrechte een correctiebericht heeft gestuurd ten aanzien van een trein die op het emplacement stond. Vanwege dit correctiebericht is de trein uit W-LIS gehaald en was daardoor niet meer zichtbaar op het sporenoverzicht.

De rechtbank overweegt dat de vervoerder ingevolge randnummer 1.4.2.2.5, van bijlage 1 van de VSG (bij het rangeren) de verplichting heeft om te waarborgen dat de infrastructuurbeheerder, naam verdachte rechtspersoon, toegang kan krijgen tot de informatie die het hem mogelijk maakt te voldoen aan randnummer 1.4.3.6, onder b van de bijlage en van juiste informatie omtrent gevaarlijke stoffen in/op de wagens die gerangeerd worden. Het is in de onderhavige zaken aldus in de eerste plaats de fout van de vervoerder geweest dat de verdachte niet beschikte over de juiste informatie omtrent de spoorbezetting. Het voorgaande betekent evenwel niet dat naam verdachte rechtspersoon geen enkele verantwoordelijkheid zou hebben voor de juistheid van de informatie. Dit volgt reeds uit het doel van de regeling om in geval van calamiteiten de betrokken instanties, voor doeleinden van veiligheid, beveiliging of noodmaatregelen, zo snel mogelijk op de hoogte te kunnen stellen van de situatie op het spoor, of zich daar wagens met gevaarlijke stoffen bevinden, wat daarvan de locatie is en om welke gevaarlijke stoffen het gaat. Het is evident dat die informatie, om adequate maatregelen te kunnen treffen, juist dient te zijn. Met andere woorden, naam verdachte rechtspersoon dient voor zover dat in haar vermogen ligt, toezicht te houden op de door de vervoerder verstrekte, in W-LIS geregistreerde informatie. Voor een geslaagd beroep op afwezigheid van alle schuld zal dan ook moeten blijken dat naam verdachte rechtspersoon (effectief) heeft gecontroleerd of de door de vervoerder geregistreerde rangeerbewegingen overeenkomen met de situatie op het spoor.

Door de verdediging is aangevoerd dat naam verdachte rechtspersoon - samengevat weergegeven - door de (zicht)controles die zij ten tijde van het ten laste gelegde uitvoerde, in voldoende mate de door de vervoerder verstrekte informatie heeft gecontroleerd. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de (zicht)controles die naam verdachte rechtspersoon uitvoerde niet voldoende effectief waren om te kunnen waarborgen dat de verstrekte informatie overeenkwam met de situatie op het spoor. Immers, zij voerde controles slechts uit vanaf veilige locaties als bruggen, perrons en zijkanten van het spoor. De inspecteurs van het ILT controleerden ook tussen de treinen. Uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat naam verdachte rechtspersoon thans, al dan niet naar aanleiding van de eerder genoemde uitspraak van de ABRS d.d. 19 september 2018, net als de ILT zichtcontroles houdt op en naast het spoor. Gelet op de complexiteit van de materie mag ook van naam verdachte rechtspersoon worden verwacht dat zij dergelijke intensievere controles uitvoert. Doordat naam verdachte rechtspersoon ten tijde van het ten laste gelegde niet op deze intensievere wijze heeft gecontroleerd, heeft zij niet alles gedaan wat redelijkerwijs van haar mocht worden verwacht om onbeperkte toegang tot de bedoelde gegevens mogelijk te maken. Daarbij is er geen reden onderscheid te maken tussen enerzijds de zaken 10 t/m 14 en 17 t/m 19 waar de vervoerder verkeerde informatie heeft ingevoerd en anderzijds zaak 8 waar de vervoerder een trein uit W-LIS heeft gehaald. Reden waarom het beroep op afwezigheid van alle schuld niet kan slagen.


Conclusie

Afwezigheid van alle schuld is in geen van de onderhavige zaken aannemelijk geworden en evenmin is een andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.


Strafoplegging

Op naam verdachte rechtspersoon rust, in de hoedanigheid van beheerder van het hoofdspoorwegnet, de wettelijke verplichting om snel en te allen tijde onbeperkt toegang te hebben tot informatie over welke gevaarlijke stoffen zich waar op het spoor bevinden. De ratio hiervan is dat naam verdachte rechtspersoon bij calamiteiten hulpdiensten snel en van de juiste informatie moet kunnen voorzien ten aanzien van gevaarlijke stoffen op het spoor. In het kader van het “weten wat er staat”-project hebben inspecteurs van ILT in de periode 2014 tot en met 2017 gecontroleerd op de naleving van deze wettelijke verplichting. Uit die controles is gebleken dat naam verdachte rechtspersoon weliswaar snel toegang had tot informatie over de spoorbezetting, maar dat in meerdere gevallen de door naam verdachte rechtspersoon verstrekte sporenoverzichten niet overeenkwamen met de werkelijke situatie op het spoor. De rechtbank heeft bewezenverklaard dat de verdachte in de periode 2015 tot en met 2017 in totaal zestien keer tekort is geschoten in haar wettelijke verplichting om toegang te verlenen tot de juiste informatie ten aanzien van gevaarlijke stoffen op de sporen.

De rechtbank stelt voorop dat zij aanneemt dat de registratie en logistiek van alle gegevens met betrekking tot gevaarlijke stoffen in treinen en wagens, mede gelet op de rollen die voor de verschillende betrokkenen daarin zijn weggelegd, een zeer complex proces is. Niettegenstaande het strafrechtelijk verwijt dat aan naam verdachte rechtspersoon kan worden gemaakt, constateert de rechtbank dat naam verdachte rechtspersoon in de loop der jaren, en nog steeds, de nodige inspanningen heeft verricht om haar informatievoorziening te (doen) verbeteren.

Uit het verhandelde ter zitting en uit de door naam verdachte rechtspersoon ingebrachte processtukken - in het bijzonder uit de feitenanalyse - volgt dat de geconstateerde onregelmatigheden gedifferentieerd kunnen worden naar verschillende oorzaken. De rechtbank neemt - net als de officier van justitie - deze verschillende oorzaken bij de strafbepaling in aanmerking.

De rechtbank overweegt dat de (relatief) zwaarste mate van verwijtbaarheid speelt in de zaken waarin door naam verdachte rechtspersoon groen sein is gegeven aan treinen die zonder (correcte) wagenlijst of zelfs zonder (correcte) dienstregeling hebben gereden. Door aldus te handelen heeft naam verdachte rechtspersoon zelf in actieve zin bijgedragen aan de geconstateerde onregelmatigheden. De rechtbank acht voor deze feiten conform de vordering van de officier van justitie een geldboete ter hoogte van €10.000,00 euro passend en geboden.

Ten aanzien van de overtredingen die het gevolg waren van technische storingen en/of een ICT-bug overweegt de rechtbank dat naam verdachte rechtspersoon de noodzakelijke maatregelen moet treffen om zijn systemen op orde te hebben. Dat de verdachte daar ten tijde van het ten laste gelegde tekort in is geschoten, is in het licht van de schuldvraag het verwijt dat aan naam verdachte rechtspersoon wordt gemaakt. De rechtbank neemt evenwel in haar oordeel over de strafoplegging mee dat de verdachte de nodige inspanningen en investeringen heeft verricht teneinde haar systemen te (doen) verbeteren. Gelet hierop acht de rechtbank toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht passend.

In de zaken waarin de vervoerder rangeerbewegingen heeft verricht op het emplacement, was naam verdachte rechtspersoon in grote mate afhankelijk van de informatie die de vervoerder registreerde in de door de verdachte beschikbaar gestelde systemen. Het strafrechtelijke verwijt ziet erop dat de verdachte in onvoldoende mate de juistheid van de door de vervoerde aangeleverde/geregistreerde gegevens heeft gecontroleerd. Om aan strafrechtelijke aansprakelijkheid te ontkomen, had de verdachte intensievere en steekproefsgewijs (zicht)controles kunnen en moeten houden. Het valt echter niet uit te sluiten dat ook met (zicht)controles in in ieder geval een aantal van de gevallen alsnog onjuiste informatie in de systemen zou zijn geregistreerd. Nu is gebleken dat naam verdachte rechtspersoon ten tijde van het ten laste gelegde wel controles uitvoerde, en deze controles thans intensiever plaatshebben, acht de rechtbank ook ten aanzien van deze feiten toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht passend.

De verdachte wordt veroordeeld ter zake van de feiten 4 (eerste alternatief), 7 (eerste alternatief) en 9 tot een geldboete van € 10.000,00 per feit.

Lees hier de volledige uitspraak.


Print Friendly and PDF ^