Is de verdachte op de hoogte gekomen van het door de OvJ ingestelde hoger beroep?

Hoge Raad 21 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:476

Ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Amsterdam op 30 augustus 2011 is verdachte verschenen in aanwezigheid van zijn advocaat, mr. E. Tahitu. Op dezelfde terechtzitting heeft de politierechter verdachte vrijgesproken.

Op 7 september 2011 heeft de officier van justitie hoger beroep ingesteld. Op 8 december 2011 is de aanzegging van het hoger beroep uitgereikt aan de griffier omdat van verdachte geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend was. Een afschrift van deze aanzegging is verstuurd naar mr. J.G. Watilete, een kantoorgenoot van mr. Tahitu. 

De dagvaarding om ter terechtzitting van het hof van 6 mei 2013 te verschijnen is aan de griffier uitgereikt omdat van verdachte geen woon- of verblijfplaats hier te lande bekend was. Een afschrift is verzonden naar zijn advocaat. Tevens is tevergeefs getracht de appeldagvaarding uit te reiken aan het adres [adres] te Amsterdam, omdat volgens degene die zich op dat adres bevond verdachte daar niet woonde of verbleef. De brief is vervolgens aan de griffier uitgereikt en een afschrift naar dat adres verzonden.

Ter terechtzitting in hoger beroep van 6 mei 2013 is verdachte niet verschenen, maar wel mr. Tahitu, die evenwel verklaarde door verdachte niet uitdrukkelijk te zijn gemachtigd om verdachte te verdedigen. De advocaat heeft medegedeeld dat hij zijn cliënt niet meer heeft kunnen bereiken en dat hij niet gemachtigd is. Het hof heeft vervolgens verstek verleend en is met de behandeling van de zaak voortgegaan.

Het gerechtshof Amsterdam heeft verdachte op 17 mei 2013 bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden voor handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 2, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
 

Middel

Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat nadat tegen de niet verschenen - in eerste aanleg vrijgesproken - verdachte verstek was verleend met de behandeling kon worden voortgegaan, aangezien niet is kunnen blijken dat de verdachte op de hoogte is gekomen van het door de Officier van Justitie ingestelde beroep.
 

Beoordeling Hoge Raad

Voor zover het middel uitgaat van de opvatting dat het hoger beroep van de Officier van Justitie aan de verdachte in persoon had moeten worden betekend, faalt het omdat die opvatting onjuist is. In het onderhavige geval doet zich niet de situatie voor als bedoeld in art. 409, vierde lid, Sv nu de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg is verschenen, vergezeld van zijn raadsman.

Zowel in het geval door of namens de verdachte hoger beroep is ingesteld als wanneer het beroep is ingesteld door de officier van justitie dient de rechter rekening te houden met de waarschijnlijkheid dat de verdachte van zijn aanwezigheidsrecht gebruik wil maken (vgl. HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ 2002/317 rov. 3.36). Van de verdachte die een rechtsmiddel heeft ingesteld en die prijs stelt op berechting in hoger beroep op tegenspraak mag worden verwacht dat hij de in het maatschappelijk verkeer gebruikelijke maatregelen neemt om te voorkomen dat de appeldagvaarding hem niet bereikt of de inhoud daarvan niet te zijner kennis komt. Tot zodanige maatregel kan in elk geval worden gerekend dat de verdachte zich bereikbaar houdt voor zijn raadsman - die uit eigen hoofde een afschrift van de appeldagvaarding ontvangt indien hij zich in hoger beroep heeft gesteld of is toegevoegd - opdat de verdachte in voorkomende gevallen (ook) langs die weg van het tijdstip van de behandeling van zijn zaak op de hoogte komt.

Dat mag ook worden gevergd van de verdachte die geen rechtsmiddel heeft aangewend, maar die ervan op de hoogte is dat het openbaar ministerie hoger beroep heeft ingesteld (vgl. HR 17 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW2522, NJ 2006/510).

In het onderhavige geval had de verdachte rekening moeten houden met de mogelijkheid dat de Officier van Justitie in hoger beroep zou gaan tegen de vrijspraak in eerste aanleg, zeker nu aldaar door de Politierechter aan de Officier van Justitie is medegedeeld dat zij binnen veertien dagen hoger beroep kon instellen tegen die vrijspraak. Met het oog op de mogelijkheid van hoger beroep door de Officier van Justitie had de verdachte de in het maatschappelijk verkeer gebruikelijke maatregelen dienen te nemen om te voorkomen dat hij van het instellen daarvan en van de datum van de terechtzitting in hoger beroep onkundig zou blijven. In dat licht bezien en in aanmerking genomen dat de verdachte, die ter terechtzitting in eerste aanleg werd bijgestaan door een raadsman, zich kennelijk niet bereikbaar heeft gehouden voor zijn raadsman, is het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat aannemelijk is dat de verdachte geen prijs stelt op berechting in zijn tegenwoordigheid en dus vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht, niet onbegrijpelijk.


Het middel is tevergeefs voorgesteld.

Lees hier de volledige uitspraak. 

 

Print Friendly and PDF ^