Juridische status van camerabeelden & definitie processtukken
/Rechtbank Oost-Brabant 9 juni 2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:3494
Aan verdachte is diefstal in een schoenenwinkel ten laste gelegd.
In de onderhavige zaak hebben politie en het openbaar ministerie ervoor gekozen om de vraag voor te leggen hoe uitgebreid c.q. volledig de waarnemingen van een verbalisant bij het bekijken van camerabeelden in een proces-verbaal van bevindingen moeten worden neergelegd, wil dit proces-verbaal van bevindingen kunnen bijdragen aan het bewijs. Ter toetsing van die vraag is een aantal zaken aan de politierechter voorgelegd waarin camerabeelden een rol spelen bij het bewijs. De gegevensdrager bevattende de camerabeelden is in elke zaak op voorhand verstrekt aan de politierechter en – waar aan de orde – aan de verdediging.
De politierechter stelt het volgende juridische kader voorop.
1) Wat is de juridische status van de gegevensdrager met camerabeelden?
a) Dossiervorming: wie moet wanneer welke stukken aan het dossier toevoegen?
Voor zover het gaat om stukken die van invloed kunnen zijn op het bewijs, moet worden aangenomen dat – behoudens allerlei voorzieningen van de wet aan de verdediging om harerzijds stukken in het geding te brengen c.q. aan het dossier te doen toevoegen – de officier van justitie de stukken behelzende de resultaten van het opsporingsonderzoek aan het dossier toevoegt. De rechter-commissaris heeft een soortgelijke taak ten aanzien van de resultaten van zijn onderzoek in de fase van het voorbereidend onderzoek.
In het dossier dienen te worden gevoegd stukken die redelijkerwijze van belang kunnen zijn hetzij in voor de verdachte belastende hetzij in voor hem ontlastende zin. De zittingsrechter kan tenslotte zowel op verzoek van procesdeelnemers als ambtshalve alsnog de toevoeging van bepaalde stukken aan het dossier gelasten.
Het oordeel of stukken redelijkerwijze van belang kunnen zijn, komt dus aan de officier van justitie, onderscheidenlijk de rechter-commissaris of de zittingsrechter toe.
Het voorgaande betekent dat camerabeelden, althans de gegevensdrager bevattende die beelden, indien voldaan wordt aan het relevantiecriterium als processtuk aan het procesdossier dienen te worden toegevoegd.
b) Onderscheid processtukken en andere ‘bescheiden’ en het recht op kennisname van stukken door de verdediging
In de jurisprudentie bestaat een stramien dat is gebaseerd op art 30 Sv waarin onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds processtukken en anderzijds een niet heel specifiek afgebakende categorie van bescheiden, voorwerpen en andere gegevensdragers. Enerzijds zijn dit
(1) de door politie en justitie gegenereerde resultaten van feitenonderzoek, neergelegd in de 'processtukken', en
(2) de aanleiding van dat onderzoek en de middelen en methoden met behulp waarvan die onderzoeksresultaten tot stand zijn gekomen, waarvan andere documenten en gegevensdragers zouden kunnen getuigen.
Tegen die achtergrond bezien is de gegevensdrager met camerabeelden niet onmiddellijk een processtuk. Dat is wel het in een ambtsedig proces-verbaal van politie neergelegde verslag van waarnemingen en ondervindingen naar aanleiding van het bekijken van die beelden. Als ervoor wordt gekozen om materiaal in te brengen dat niet zelf de vorm heeft van een wettig bewijsmiddel, zoals camerabeelden, maar wel direct van belang is voor een door de rechter volgens 348 en 350 Sv te beantwoorden vraag van belang is, zal, indien dat materiaal niet zelf aan het dossier wordt toegevoegd, daarover in een strafvorderlijk erkende vorm gerapporteerd moeten worden en wel op zodanige wijze dat de procesdeelnemers zich een goed beeld kunnen vormen van de inhoud van dat materiaal.
Kennisname processtukken
Behoudens indien enige relevantie ontbreekt behoren de resultaten van het voorbereidend onderzoek - de processtukken - dus deel uit te maken van het procesdossier. Kennisneming hiervan mag de verdachte niet worden onthouden dan indien strikt noodzakelijk en uitsluitend gedurende een wettelijk begrensde tijdspanne. Is eenmaal een aanvang gemaakt met het onderzoek ter terechtzitting dan kan kennisneming van de processtukken niet worden beperkt. In zoverre is het recht op kennisneming van de inhoud van processtukken absoluut. Bij en krachtens artikel 30 e.v. Sv is de kennisneming, de wijze van kennisneming en het verkrijgen van afschriften van processtukken geregeld.
Kennisname andere bescheiden
Naast de processtukken wordt zoals gezegd nog een tweede, dus: additionele categorie gegevensdragers onderscheiden. Indien de verdediging de betrouwbaarheid of de rechtmatigheid van de verkrijging van enig bewijsmiddel aanvecht, behoren door de verdediging aan te duiden stukken, voorwerpen of gegevensdragers die deze betwisting zouden kunnen ondersteunen als redelijkerwijze van belang zijnd materiaal in beginsel aan deze processtukken te worden toegevoegd. Beginselen van een goede procesorde kunnen in dat geval onder omstandigheden meebrengen dat aan de verdediging de kennisneming van die gegevens niet volledig mag worden onthouden. Hierin schuilt een zekere ruimte voor de afweging van belangen van de verdediging met bijvoorbeeld opsporingsbelangen, belangen van getuigen en het belang van een voortvarende afdoening van een strafzaak.
2) Rol in de bewijsvraag
Op het moment dat gegevensdragers met beeldmateriaal worden aanvaard als processtukken en tot het dossier zijn gaan behoren, zijn zij geschikt om bij te dragen aan de beantwoording van de bewijsvraag.
De gegevensdrager met camerabeelden c.q. de beelden op zichzelf bezien zijn geen wettig bewijsmiddel. Slechts via A) een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van een opsporingsambtenaar inhoudende een beschrijving van hetgeen hij op de beelden heeft waargenomen ofwel B) via de eigen waarneming van de rechter van hetgeen op de beelden wordt getoond, kunnen camerabeelden tot het bewijs worden gebruikt.
Ad A) Indien het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het getoonde op de beelden tot het bewijs wil kunnen dienen, dient daarin met een voldoende mate van duidelijkheid te zijn gerelateerd welke feitelijke gedragingen zichtbaar zijn. Dit in verband met de invulling van kwalificatieve bestanddelen met voldoende feitelijke betekenis in de tenlastelegging of in de tenlastelegging nadere verfeitelijkte gedragingen in het geval bestanddelen op zichzelf onvoldoende feitelijke betekenis hebben. De mate waarin tot in detail wordt gerelateerd wat te zien is op de beelden, zal in sterke mate afhangen van de aard van het delict en de wijze waarop de tenlastelegging is geredigeerd.
Een en ander brengt mee dat een proces-verbaal van bevindingen waarin gerelateerd wordt dat “het strafbare feit zichtbaar is op de camerabeelden” niet kan bijdragen tot het bewijs.
Dat wil echter niet zeggen dat niet in meer concluderende of samenvattende zin kan worden beschreven wat op de beelden zichtbaar is, met dien verstande dat hoe meer samenvattend c.q. concluderend wordt beschreven, het belang dat de gegevensdrager zich in het dossier bevindt (dus als processtuk is aangemerkt) zich gaat gelden, opdat die conclusies c.q. samenvattingen van de verbalisant door verdediging en rechter kunnen worden getoetst.
Ad B) Wil de eigen waarneming van de rechter als wettig bewijsmiddel kunnen meewerken tot het bewijs, dan zal deze, naar art. 340 Sv voorschrijft, bij het onderzoek ter terechtzitting moeten zijn gedaan, zodat ook zowel de officier van justitie als de verdachte en de raadsman die waarneming hebben kunnen doen en de gelegenheid hebben gehad zich daaromtrent bij de behandeling van de zaak uit te laten. De waarneming moet dus ter zitting zijn gedaan.
Het is in zijn algemeenheid niet vereist dat de rechter zijn eigen, bij gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting gedane waarneming aldaar ter sprake brengt. Anders gezegd: het formuleren van wat de waarneming inhoudt, behoeft niet op zitting te worden gedaan en kan ook bijvoorbeeld in raadkamer worden gedaan. Niettemin is de rechter gehouden die waarneming wel ter zitting ter sprake te brengen, indien de procespartijen door het gebruik van die waarneming voor het bewijs zouden worden verrast omdat zij daarmee geen rekening behoefden te houden. Of daarvan sprake is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals het procesverloop, de aard van de waarneming en het verband van die waarneming met het voorhanden bewijsmateriaal.
Geen rechtsregel staat eraan in de weg dat de rechter ter voorbereiding op de behandeling ter zitting camerabeelden bekijkt.
Hoewel het voorschrift van artikel 340 van het Wetboek van Strafvordering moeilijk voor een andere uitleg vatbaar is dan dat de waarneming ter zitting moet zijn gedaan - zodat de beelden op zitting moeten worden getoond - dringt de vraag zich op of hier in alle gevallen onverkort aan vast moet worden gehouden. Er laten zich immers zeer wel gevallen denken waarin zonder enige schending van rechtens te respecteren belangen de rechter zijn eigen waarneming voor het bewijs gebruikt zonder dat hij deze strikt genomen ter zitting heeft gedaan, maar in het kader van de voorbereiding van de strafzaak. Tot een zodanig geval zou bijvoorbeeld gerekend kunnen worden het geval dat elke procesdeelnemer voorafgaand aan de zitting dezelfde beelden heeft bekeken en dat over het getoonde op de beelden geen verschil van mening bestaat. Een efficiënte procesvoering is er dan nog maar weinig mee gediend om vanwege formele redenen die beelden toch op zitting te bekijken, omdat de rechter verwacht zijn eigen waarneming voor het bewijs te zullen moeten gebruiken.
De politierechter is al met al van oordeel dat thans niet in alle gevallen meer kan worden volgehouden dat het bekijken van de beelden op zitting een vereiste is om de eigen waarneming tot het bewijs te gebruiken. Indien daarvoor gekozen wordt, is het voor de transparantie wel van belang dat de rechter op zitting mededeelt hetgeen hij – voorshands - meent te hebben waargenomen op de beelden opdat andere procesdeelnemers de mogelijkheid krijgen deze waarneming te toetsen aan hun eigen waarneming c.q. om over die ‘voorlopige’ waarneming van de rechter opmerkingen te maken.
Bij de afweging of deze weg bewandeld moet worden komt onder meer betekenis toe aan het belang van een efficiënte procesvoering, de mate waarin het getoonde tot debat kan leiden, de kwaliteit van het beeldmateriaal, de mate waarin steunbewijs aanwezig is en het gewicht van de beelden voor het uiteindelijke oordeel van de rechter.
Beoordeling in de onderhavige zaak
In de onderhavige zaak is de gegevensdrager bevattende de camerabeelden waarop het tenlastegelegde feit te zien zou zijn, door politie aan het strafdossier toegevoegd en maakt als zodanig als processtuk deel uit van het dossier.
In het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant die de camerabeelden heeft uitgekeken is, naast een onderbouwde herkenning van de daarop zichtbare persoon als de verdachte, gerelateerd dat “het strafbare feit is terug te zien op de beelden”. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan het proces-verbaal in zoverre niet tot bewijs bijdragen.
De politierechter heeft voorafgaand aan de zitting de camerabeelden bekeken en
daarop – zakelijk samengevat als eigen waarneming – waargenomen dat een persoon in een schoenenwinkel schoenen aantrekt, de veters strikt, vervolgens kort om zich heen kijkt en de winkel verlaat zonder de schoenen ter betaling aan te bieden. Deze eigen waarneming wordt tot het bewijs gebruikt in plaats van het proces-verbaal van bevindingen.
Gelet op deze waarneming, in het bijzonder het kort om zich heen kijken alvorens weg te rennen de winkel uit, wordt de verklaring van de verdachte bij de politie, voor zover inhoudende dat hij niet de bedoeling had om de schoenen te stelen, maar dat hij bij het zien van een bepaalde persoon buiten de winkel angstgevoelens kreeg en zonder na te denken naar buiten rende, ter zijde geschoven.
Op grond van al het vorenoverwogene in combinatie met de hiervoor genoemde bewijsmiddelen acht de politierechter het tenlastegelegde bewezen.
Lees hier de volledige uitspraak.