Kan een caravan die op het terrein achter een gekraakte loods wordt aangetroffen worden beschouwd als deel van "een gebouw" a.b.i. art. 138a.1 Sr?
/Hoge Raad 27 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:445
De in de zaak ingediende middelen roepen de vraag op naar de reikwijdte van de belangrijkste delictsbestanddelen van art. 138a Sr, dat kraken strafbaar stelt - ook in relatie tot de voorgeschiedenis van dat delict.
De verdachte is bij arrest van 30 september 2016 door het gerechtshof Den Haag wegens “kraken”, veroordeeld tot een geldboete van € 250,00,- subsidiair 5 dagen hechtenis.
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat: "hij op 9 september 2015 te 's-Gravenhage in een gebouw, gelegen aan de [a-straat 1] , waarvan het gebruik door de rechthebbende is beëindigd, wederrechtelijk aldaar heeft vertoefd."
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:
"Sinds 25 april 2000 is de gemeente Den Haag (hierna: de gemeente) eigenaar van het Pand aan de [a-straat 1] te Den Haag (hierna: het Pand). Het Pand bestaat uit twee loodsen en een buitenruimte. Op 5 juni 2002 is het Pand gekraakt, waarna de 'broedplaats' "De Vloek" zich in het Pand heeft gevestigd. Bij brief van 16 mei 2003 heeft de gemeente aan "De Vloek" bericht, dat het Pand op termijn zal worden gesloopt, maar dat het Pand onder bepaalde voorwaarden tijdelijk in bruikleen zal worden gegeven aan "De Vloek".
Vervolgens heeft de gemeente bij brief van 2 juli 2014 aan de gebruikers van het Pand bericht dat het gebruik van het Pand vanwege beoogde herontwikkeling op uiterlijk 5 januari 2015 moet eindigen en dat het Pand op die datum leeg en ontruimd moet worden opgeleverd. De datum van 5 januari 2015 is vervolgens gewijzigd naar 1 april 2015, hetgeen de gemeente bij brief van 26 november 2014 aan de gebruikers heeft medegedeeld. In aansluiting daarop heeft de gemeente - bij brief van 23 januari 2015 - de bruikleenovereenkomst met "De Vloek" opgezegd tegen 1 april 2015.
Bij vonnis van 30 juli 2015 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag geoordeeld dat de door de gemeente beoogde ontruiming van het Pand gerechtvaardigd is. Bij arrest van 1 september 2015 heeft het gerechtshof Den Haag voornoemd vonnis bekrachtigd.
Blijkens een proces-verbaal van bevindingen PL1500-2015267106-4 was de verdachte aanwezig bij de behandeling van de ontruimingszaak door de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag op 9 juli 2015.
Blijkens een proces-verbaal van bevindingen werd het pand op 9 september 2015 ontruimd. De aldaar aanwezige pelotonscommandant van de Mobiele Eenheid, belast met de ontruiming van het pand, heeft gerelateerd dat hij, middels de zogenaamde Sound Commander van het commandovoertuig, uit naam van de deurwaarder [betrokkene 1] van het kantoor [A] te Den Haag, de navolgende vordering heeft gedaan: "Ik vorder van u krachtens gerechtelijk schrijven dat u het pand "De Vloek" onmiddellijk verlaat. Indien u niet voldoet aan de vordering zal de politie overgaan tot uw aanhouding en zal indien noodzakelijk geweld worden gebruikt". De pelotonscommandant heeft deze vordering herhaald, eenmaal in de Nederlandse taal, vervolgens een keer in de Duitse taal en als laatste in de Engelse taal.
Blijkens een proces-verbaal van aanhouding werd - na betreding van het Pand door verbalisanten - in een caravan op het achterterrein in een slaapzak een slapende man aangetroffen. De man werd aangehouden. De man bleek later te zijn genaamd [verdachte] , de verdachte.
Gelet op het voorgaande ziet het hof zich voor de vragen gesteld of de verdachte, al dan niet in vereniging, wederrechtelijk het Pand is binnengedrongen en/of daar wederrechtelijk heeft vertoefd alsmede of het gebruik van het Pand door de rechthebbende was beëindigd.
De raadsvrouw heeft zich dienaangaande ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de zojuist vermelde vragen ontkennend dienen te worden beantwoord en dat derhalve vrijspraak zou moeten volgen. De raadsvrouw heeft daartoe - kort samengevat - het navolgende aangevoerd:
1) De verdachte bevond zich ten tijde van zijn aanhouding op 9 september 2015 niet in het pand, doch slapend in een caravan op een terrein achter de zogenaamde tweede loods. Deze loods lag meer dan 10 meter verwijderd van het pand. In zijn zaak geldt bovendien dat hij op die grote afstand geen enkele vordering van de politie om het pand te verlaten heeft gehoord c.q. heeft kunnen horen. De verdachte dient reeds om die redenen vrij te worden gesproken.
(...)
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
1) Aangehouden in een caravan
Verdachte is aangehouden in een caravan, die gelegen was op het terrein van het Pand en deze caravan maakte daar dus onderdeel van uit. Naar de opvatting van het hof moet, gelet op het beschermd belang van art 138a Sr, ieder onderdeel van het Pand beschouwd worden als deel van "een gebouw" in de zin van dat artikel. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen."
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - in:
"11. De zaak van [verdachte] is anders dan die van de andere verdachten die vandaag in hoger beroep terecht staan. Hij werd immers, anders dan de andere verdachten, slapend in een caravan aangehouden op een terrein achter de zgn. tweede loods. Deze loods lag meer dan 10 meter verwijderd van het gebouw aan de [a-straat 1] .
(pv verbalisant [verbalisant 1] p. 3-5). Niet bewezen kan worden verklaard dat [verdachte] op of omstreeks 9 september 2015 (...) in een gebouw gelegen aan de [a-straat 1] wederrechtelijk is binnengedrongen en/of wederrechtelijk aldaar heeft vertoefd. In zijn zaak kan alleen al daarom slechts vrijspraak volgen. Zijn aanhouding en inverzekeringstelling waren bovendien onrechtmatig. Een redelijk vermoeden van schuld in de zin van art. 27 Sv ontbrak.
In zijn zaak geldt bovendien dat hij op die grote afstand geen enkele vordering van de politie om het pand De Vloek te verlaten, heeft gehoord c.q. heeft kunnen horen.
12. Caravan is geen 'gebouw'
Cleiren, Crijns en Verpalen T&C Strafrecht 10e druk. aantekening 9 op art. 138a Sr: "Gebouw: De HR heeft mbt art. 429sexies (oud) bij arrest van 11 januari 2002 (NJ2002/167) aangenomen dat onder gebouw moet worden verstaan een bouwwerk dat niet bestemd is tot bewoning. Nu art. 429sexies (oud) is vervangen door art. 138a Sr kan ervan worden uitgegaan dat met gebouw in de onderhavige bepaling hetzelfde wordt bedoeld".
Ten onrechte heeft de PR overwogen dat ook de op het terrein aanwezige caravans moeten worden beschouwd als gebouw in de zin van art. 138a Sr. Vgl. Hof Arnhem 27 juni 2007 over het kraken van een zeecontainer (ECLI:NL:GHARN:2007:BB0197):
Voor wat betreft het begrip 'gebouw' kan het volgende opgemerkt worden. Gelet op het zojuist genoemde arrest van de Hoge Raad, waarbij is uitgemaakt dat de in de Leegstandwet gegeven definitie van 'gebouw' geen betekenis heeft voor de uitleg van artikel 429sexies van het Wetboek van Strafrecht, dient onder gebouw veeleer te worden verstaan een bouwwerk dat - in tegenstelling tot het begrip woning in dit artikel - niet bestemd is tot bewoning. Nu in de wet geen definitie wordt gegeven van het begrip gebouw kan aansluiting worden gezocht bij hetgeen daarmee in het algemeen spraakgebruik wordt bedoeld. Naar algemeen spraakgebruik zal een zeecontainer daar niet onder worden begrepen.
[verdachte] bevond zich in een caravan, niet zijnde een 'gebouw'. Ook dit brengt mee dat een bewezenverklaring van het ten laste gelegde in zijn zaak is uitgesloten."
Middel
Het middel richt zich tegen het oordeel van het Hof dat de verdachte zich bevond in een gebouw als bedoeld in art. 138a, eerste lid, Sr.
Beoordeling Hoge Raad
De tenlastelegging is toegesneden op art. 138a, eerste lid, Sr. Daarom moet de in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende term "gebouw" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in die bepaling.
Onder 'gebouw' als bedoeld in art. 138a, eerste lid, Sr moet worden verstaan een bouwwerk dat - in tegenstelling tot een 'woning' in de zin van dit artikel - niet is bestemd tot bewoning (vgl. met betrekking tot art. 429sexies (oud) Sr HR 5 januari 2001, NJ 2002/167).
Het Hof heeft vastgesteld dat "het Pand" aan de [a-straat 1] te Den Haag bestaat uit twee loodsen en een buitenruimte en dat de verdachte is aangehouden in een caravan die gelegen was op het terrein van "het Pand". Vervolgens heeft het Hof overwogen dat ieder onderdeel van "het Pand" en derhalve ook de genoemde caravan moeten worden beschouwd als (een deel van) een "gebouw" in de zin van art. 138a, eerste lid, Sr. Hierin ligt als het oordeel van het Hof besloten dat de enkele omstandigheid dat de caravan was gelegen in de buitenruimte met zich brengt dat die caravan heeft te gelden als een deel van een "gebouw" als bedoeld in art. 138a, eerste lid, Sr. Dit oordeel getuigt - mede gelet op de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 6.3 geciteerde wetsgeschiedenis - van een onjuiste rechtsopvatting.
Het middel slaagt.
Lees hier de volledige uitspraak.