Kastanje II. Beslissing Rb om de (zittings-)officier van justitie als getuige op te roepen is niet naar juiste maatstaven genomen en gehandhaafd: weigering OM om ondeugdelijk bevel op te volgen, dient zonder gevolgen te blijven
/Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 12 december 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:9432
Achtergrond
De strafzaken tegen verdachte en de medeverdachten komen voort uit een grootschalig onderzoek naar hypotheekfraude genaamd ‘Kastanje II’. Dit onderzoek heeft geleid tot de vervolging van 34 verdachten, waarvan 8 verdachten als hoofdverdachten gelden. De overige 26 verdachten zijn als zogenoemde ‘katvangers’ aangemerkt. Mr. J.A.M.M. Francissen was als zaaksofficier van justitie aan het onderzoek Kastanje II verbonden.
De zaken tegen de 34 verdachten zijn in 2011 bij de rechtbank te Assen aangebracht. In juni-september 2011 hebben er regiezittingen plaatsgevonden en de inhoudelijke behandeling vond plaats in oktober 2012. Bij de behandeling van de zaken tegen de 8 hoofdverdachten is mr. P. de Jong als zittingsofficier van justitie opgetreden. Bij de overige 26 zaken was mr. Francissen voornoemd de zittingsofficier.
Een aantal zaken is na de gehouden regiezittingen verwezen naar de rechter-commissaris van de rechtbank Assen voor het horen van getuigen. Gedurende dit onderzoek bij de rechter-commissaris zijn er vragen gerezen over de start van het onderzoek Kastanje II en de rol die een zaak genaamd ‘Beeruil’ daarbij gehad zou hebben.
Naar aanleiding van de gerezen vragen heeft de rechtbank op enig moment na afronding van het onderzoek door de rechter-commissaris in de hoofdzaken beslist (al dan niet op verzoek van de verdediging) mr. Francissen en twee verbalisanten als getuigen te horen.
Vervolgens heeft de (voorzitter van de) rechtbank het ambtshalve noodzakelijk geacht deze drie getuigen eveneens te horen in de zaken van de overige 26 verdachten, waarin Francissen als zittingsofficier van justitie optreedt. Dit is per brief op 12 oktober 2012 als voorzittersbeslissing aan alle raadslieden medegedeeld. De voorzitter heeft de officier van justitie bevolen om de getuigen op te roepen voor de zitting van 29 oktober 2012.
Bij de behandeling van voornoemde 26 zaken in de periode van 15 oktober 2012 tot de gezamenlijke behandeling op 29 oktober 2012 is door een aantal raadslieden preliminair verweer gevoerd strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie. Aan dit verweer zijn drie argumenten ten grondslag gelegd, te weten dat (1) het BRNON doelbewust informatie over de opsporing achter heeft gehouden door deze niet te verbaliseren, dat (2) het dossier Beeruil is zoekgeraakt en dientengevolge is onthouden aan kennisneming van de verdediging en (3) dat verbalisant Vermanen valse verklaringen heeft afgelegd. De preliminaire verweren zijn door de rechtbank telkens afgewezen.
De rechtbank heeft de op 12 oktober 2012 schriftelijk meegedeelde beslissing om mr. Francissen en twee verbalisanten als getuigen te horen, bij de behandeling van de 26 zaken in voornoemde periode ter zitting bekrachtigd.
Op 25 oktober 2012 hebben mr. De Jong en mr. Francissen een schriftelijk standpunt opgesteld omtrent de beslissing van de rechtbank om mr. Francissen als getuige te horen. Hierin is gemotiveerd aangegeven dat het openbaar ministerie mr. Francissen niet als getuige in zijn ‘eigen’ zaken wil oproepen, maar dat mr. Francissen wel bereid is om in de zaken van de 8 hoofdverdachten als getuige op te treden. Bij de brief is een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van mr. Francissen gevoegd, gedateerd 24 oktober 2012, inhoudende dat Francissen in de periode dat hij als fraudeofficier van justitie werkzaam was, “geen enkele aanleiding heeft gehad om te vermoeden, laat staan te veronderstellen of te weten dat in het onderzoek Kastanje II het dossier Beeruil in het geheel of in onderdelen is gebruikt, op wat voor manier dan ook. Het enige wat mij van het dossier Beeruil bekend is, is hetgeen in het procesdossier is opgenomen.”. In het schriftelijke standpunt wordt voorts aangekondigd dat de officier van justitie (zo nodig) zal vorderen dat het proces-verbaal van de terechtzitting van 29 oktober - waarin de verklaring van mr. Francissen als getuige is vervat in de zaken van de acht hoofdverdachten - wordt toegevoegd aan de dossiers in de andere zaken. Het openbaar ministerie is van oordeel dat de verdachten in dat geval door het niet als getuige oproepen van mr. Francissen niet in hun verdediging worden geschaad.
Op 29 oktober 2012 is de behandeling ter terechtzitting van alle zaken hervat. Aan het bevel om mr. Francissen als getuige op te roepen voor de zitting van 29 oktober 2012 is niet voldaan. Mr. Francissen heeft ter zitting gesteld dat hij in zijn eigen zaken volledig bevraagbaar is in zijn functie van zittingsofficier en verantwoording kan afleggen over het gedane onderzoek. De officier van justitie heeft op de zitting van 29 oktober 2012 geen aanleiding gezien voor nader beraad en heeft zijn standpunt niet herzien.
Ook de rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de beslissing om mr. Francissen als getuige te horen, te herzien en is bij die beslissing gebleven. De rechtbank heeft daarbij opgemerkt dat de rol van een getuige een fundamenteel andere is dan die van vertegenwoordiger van het openbaar ministerie. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat de weigering van de officier van justitie om gevolg te geven aan het bevel om mr. Francissen als getuige op te roepen met de beslissing van de rechtbank in strijd is en dat onder de gegeven omstandigheden de rechtbank tot geen andere eindbeslissing kan komen dan de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie uit te spreken.
Tegen dit vonnis is door de officier van justitie hoger beroep ingesteld.
Standpunt en de vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en de zaak zal terugwijzen, opdat de strafvervolging in eerste aanleg kan worden voortgezet. De advocaat-generaal heeft in zijn requisitoir vooropgesteld dat in de appelprocedure uitsluitend de vraag ter discussie staat of de rechtbank terecht heeft beslist dat het openbaar ministerie wegens de weigering om mr. Francissen als getuige op te roepen, niet-ontvankelijk is in de vervolging. Volgens de advocaat-generaal gaat het het kader van deze appelbehandeling te buiten om uitvoerig onderzoek te doen naar de start van het onderzoek ‘Kastanje’ en de telkens opspelende kwestie inzake het onderzoek ‘Beeruil’.
Ten aanzien van het bevel van de rechtbank om mr. Francissen als getuige op te roepen, heeft de advocaat-generaal primair aangevoerd dat het horen van een (zittings-)officier van justitie als getuige slechts in hoger beroep kan plaatsvinden. Mocht het hof oordelen dat dit in bijzondere gevallen ook in eerste aanleg mogelijk is, dan stelt de advocaat-generaal dat zo’n bijzonder geval zich hier niet voordoet. Het horen van mr. Francissen was niet noodzakelijk omdat er alternatieve wegen waren voor het verkrijgen van duidelijkheid. Het verschil dat tussen de zaken van de 8 hoofdverdachten en de 26 overige zaken zou optreden als mr. Francissen wel in de hoofdzaken zou worden gehoord en niet in de overige zaken, is slechts formeel van aard. Uit hoofde van zijn functie als zittingsofficier van justitie was mr. Francissen gehouden duidelijkheid te verschaffen over de voorfase en het onderzoek Beeruil en hierover vragen te beantwoorden. Materieel kon derhalve het resultaat worden bereikt dat de rechtbank voor ogen had. De advocaat-generaal concludeert op basis van het voorgaande dat de beslissing van de rechtbank dat er sprake was van een bijzonder geval dat het horen van mr. Francissen rechtvaardigde, onbegrijpelijk is dan wel ontoereikend gemotiveerd. Het openbaar ministerie hoefde daarom geen gevolg te geven aan het betreffende bevel van de rechtbank en is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft diverse verweren gevoerd die ertoe strekken dat de rechtbank een juiste beslissing heeft genomen. Volgens de verdediging kan een officier van justitie in bijzondere gevallen in eerste aanleg als getuige worden gehoord in de zaak waarin hij ook als zittingsofficier van justitie optreedt. In deze zaak waren bijzondere omstandigheden op basis waarvan de rechtbank het bevel kon geven om mr. Francissen als getuige op te roepen. Dit bevel had door het openbaar ministerie niet geweigerd mogen worden. De rechtbank heeft aan deze weigering terecht de consequentie verbonden dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging.
Naast het voorgaande heeft de verdediging in een aantal zaken aangevoerd dat het openbaar ministerie ook niet-ontvankelijk moet worden verklaard op grond van vormverzuimen in het vooronderzoek. Aan dit verweer zijn - kort gezegd - dezelfde argumenten ten grondslag gelegd als bij de preliminaire verweren in eerste aanleg. De verdediging heeft erop gewezen dat deze vormverzuimen de reden vormden om mr. Francissen als getuige te horen. Anders dan de advocaat-generaal heeft gesteld, dient het hof deze vormverzuimen daarom bij zijn oordeel omtrent de ontvankelijkheid te betrekken.
Omvang van het onderzoek in hoger beroep
In hoger beroep staat de vraag centraal of de weigering van het openbaar ministerie om mr. Francissen als getuige op te roepen terecht en op juiste gronden tot de beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie heeft geleid.
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat in deze appelprocedure geen plaats is voor een beoordeling van eventuele andere redenen voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, bijvoorbeeld op grond van vormverzuimen in het vooronderzoek, zoals door de verdediging is bepleit. De rechtbank heeft zich hieromtrent (nog) niet uitgelaten en het hof zal hier daarom geen oordeel over geven.
Het hof gaat verder voorbij aan de in de appelschriftuur geformuleerde klacht dat de beslissing van 12 oktober 2012 niet op artikel 263, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering gegrond had kunnen worden. Wat daarvan ook zij, de rechtbank heeft de betreffende beslissing ter terechtzitting van 29 oktober 2012, na kennisneming van de bezwaren van het openbaar ministerie, bekrachtigd. Daarop heeft de officier van justitie de weigering van het opvolgen van die beslissing gehandhaafd. De weigering gevolg te geven aan de beslissing van de rechtbank van 29 oktober 2012 staat in deze procedure thans centraal.
Juridisch kader
Het hof dient te beoordelen of de rechtbank het openbaar ministerie terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, op grond van de omstandigheid dat de officier van justitie heeft geweigerd mr. Francissen als getuige op te roepen, dan wel als getuige mee te brengen.
Het door het openbaar ministerie weigeren van een bevel van de rechtbank als zodanig kan onder omstandigheden grond zijn om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging. Om te beoordelen of de rechtbank in de onderhavige zaak terecht tot die uitspraak is gekomen, zal het hof eerst de vraag dienen te beantwoorden of het bevel van de rechtbank om officier van justitie mr. Francissen als getuige op te roepen terecht is gegeven, gelet op de bijzondere aspecten van het horen van de (zittings-)officier van justitie als getuige.
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat - behoudens bijzondere gevallen - het als getuige horen van de officier van justitie die in dezelfde strafzaak als vertegenwoordiger van het openbaar ministerie is opgetreden en die derhalve partij is in het geding, niet past in het Nederlandse stelsel van strafvordering. Van een bijzonder geval als hiervoor bedoeld kan onder meer sprake zijn indien de desbetreffende officier van justitie betrokken is geweest bij het onderzoek van de politie voorafgaande aan de aanvang van de vervolging en het verzoek om hem als getuige te (doen) horen ertoe strekt hem te ondervragen omtrent hetgeen hij daarbij zelf heeft waargenomen of ondervonden.
Het hof stelt op basis van het voorgaande vast dat het horen van een officier van justitie als getuige in bijzondere gevallen mogelijk is. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen de procedure in eerste aanleg of de procedure in hoger beroep, zoals door de advocaat-generaal in zijn requisitoir is betoogd. Ook in eerste aanleg is het horen van een (zittings-) officier van justitie in bijzondere gevallen mogelijk.
Beoordeling beslissing rechtbank
Bij de beoordeling van de vraag of er ten aanzien van de 26 zaken sprake was van bijzondere omstandigheden die het bevel om mr. Francissen als getuige op te roepen, rechtvaardigden, stelt het hof voorop dat de rechtbank zich ambtshalve rekenschap dient te geven van de bijzondere aspecten van het horen van de (zittings-)officier van justitie als getuige. Daarnaast neemt het hof in aanmerking dat de reden voor het horen is gelegen in vragen omtrent de aanleiding van het onderzoek Kastanje II en dat het niet gaat om het toetsen van bewijsmateriaal. In het algemeen zal het bij kwesties omtrent bewijsmateriaal eerder noodzakelijk zijn om de officier van justitie te horen. Voorts is van belang dat de te horen officier van justitie in deze 26 zaken tevens zittingsofficier van justitie was, en dat de situatie daarom afwijkt van de situatie ten aanzien van de hoofdverdachten.
Het hof is van oordeel dat uit het proces-verbaal van de terechtzitting waarop de rechtbank de beslissing van 12 oktober 2012 (voor het eerst) bekrachtigde, onvoldoende blijkt waarom er volgens de rechtbank sprake was van bijzondere omstandigheden die het horen van mr. Francissen rechtvaardigden. Met name blijkt niet dat de rechtbank zich er voorafgaand aan die beslissing rekenschap van heeft gegeven of mr. Francissen iets zou kunnen verklaren omtrent hetgeen hij bij het onderzoek van de politie voorafgaande aan de vervolging zelf heeft waargenomen en ondervonden. Daarnaast blijkt niet dat de rechtbank is nagegaan of de benodigde informatie ook op een andere, minder ingrijpende manier verworven had kunnen worden, zoals door de officier van justitie aangedragen. Juist nu mr. Francissen op zitting als officier van justitie optrad, had de rechtbank eerst kunnen trachten de benodigde informatie via andere weg te verkrijgen, waaronder het laten opmaken van een proces-verbaal van bevindingen door de officier van justitie. Pas wanneer alternatieve mogelijkheden niet afdoende zouden zijn gebleken, had het als getuige oproepen van de (zittings-) officier van justitie aan de orde kunnen komen.
Nu op de terechtzitting van 29 oktober 2012 bleek dat het openbaar ministerie geen gevolg had gegeven aan het bevel van 12 oktober 2012 en er inmiddels een schriftelijk standpunt door beide officieren van justitie was opgesteld, waarbij alternatieven voor het horen van mr. Francissen werden aangedragen en waarbij een proces-verbaal van bevindingen was gevoegd waaruit bleek dat mr. Francissen niet uit eigen waarneming of ondervinding iets zou kunnen verklaren over het dossier Beeruil in relatie met de aanvang van het onderzoek Kastanje II, had dit bij de rechtbank tot een ander oordeel moeten leiden omtrent de vraag of er sprake was van een bijzonder geval.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de beslissing van de rechtbank om mr. Francissen als getuige op te roepen niet naar de juiste maatstaven is genomen en gehandhaafd. De weigering een dergelijk ondeugdelijk bevel op te volgen dient zonder gevolgen te blijven.
Het vonnis van de rechtbank zal worden vernietigd. Nu door de advocaat-generaal ter terechtzitting van het hof terugwijzing van de zaak naar de rechtbank is verlangd, zal het hof de zaak op grond van artikel 423, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, terugwijzen naar de rechtbank Noord-Nederland locatie Assen teneinde recht te doen met inachtneming van dit arrest.
Lees hier de volledige uitspraak.