Klaagschrift ex artikel 552a Sv: Naast elkaar bestaan van strafvorderlijk ("klassiek") beslag (art. 94 Sv) en conservatoir beslag (art. 94a Sv)
/Rechtbank Noord-Holland 1 september 2014, ECLI:NL:RBNHO:2014:8400
Onderhavig klaagschrift ex artikel 552a Sv strekt tot opheffing van het op een personenauto van het merk Mercedes-Benz, type SL 350 gelegde beslag, met last tot teruggave daarvan aan klaagster.
Vast is komen te staan, dat de Mercedes in het kader van een strafrechtelijk onderzoek jegens onder meer beslagene op 20 januari 2014 op rechtmatige wijze onder beslagene in beslag is genomen en dat het beslag nog voortduurt. Klaagster stelt echter dat niet beslagene maar zijzelf eigenaar is van de auto.
Klaagster heeft reeds eerder, op 3 februari 2014, een klaagschrift ingediend tegen het uitblijven van een last tot teruggave van de Mercedes aan haar. De rechtbank heeft dat klaagschrift bij beschikking van 11 april 2014 ongegrond verklaard omdat zij het niet hoogst onwaarschijnlijk achtte dat de strafrechter, later oordelend, tot verbeurdverklaring van de auto zal beslissen in de zaak van beslagene of één van zijn medeverdachten.
Namens klaagster is er in de onderhavige procedure onder meer op gewezen dat na de beslissing van de rechtbank van 11 april 2014 door het Openbaar Ministerie een last tot vervreemding van de Mercedes is afgegeven. Dat betekent volgens klaagster dat thans geen sprake meer is van strafvorderlijk beslag ex artikel 94 Sv, maar uitsluitend van conservatoir beslag op de voet van artikel 94a Sv. Strafvorderlijk beslag en conservatoir beslag sluiten elkaar wederzijds uit. Dat uitsluitend nog sprake is van conservatoir beslag blijkt volgens klaagster ook uit de omstandigheid dat door BOOM aan haar is gevraagd of zij zekerheid wil stellen voor de Mercedes. Aangezien klaagster, en niet de beslagene de eigenaar van de auto is, is er geen grond voor voortduren van conservatoir beslag. Conservatoir beslag heeft immers alleen tot doel verhaal te bieden voor het geval een geldboete of ontnemingsmaatregel wordt opgelegd aan beslagene.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat een last tot vervreemding van de Mercedes is gegeven niet betekent dat het strafvorderlijk beslag niet meer bestaat. De last tot vervreemding is slechts een tussenbeslissing, waarmee wordt beoogd de opslagkosten te beperken.
Naar het oordeel van de officier van justitie is er grond voor voortduring van het strafvorderlijk beslag aangezien het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter, later oordelend, zal beslissen tot verbeurdverklaring van de Mercedes, ook als die te zijner tijd zou zijn vervreemd. Daarnaast bestaat grond voor voortduring van het conservatoir beslag, nu beslagene in de visie van het openbaar ministerie wel degelijk de werkelijke eigenaar van de Mercedes is en niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter uiteindelijk aan beslagene een geldboete zal opleggen of een verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.. De officier van justitie heeft aldus tot ongegrondverklaring van het klaagschrift geconcludeerd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vast staat dat de Mercedes is aangekocht, betaald en ingevoerd door of namens klaagster. Hieruit kan worden afgeleid dat de eigendom van de Mercedes op enig moment bij klaagster lag. Blijkens de overgelegde stukken was het klaarblijkelijk de bedoeling dat beslagene door middel van koop de eigendom van de Mercedes zou verkrijgen. Klaagster betwist in essentie dat deze transactie reeds had plaatsgevonden, zodat de eigendom nog steeds bij haar zou berusten.
De rechtbank overweegt dienaangaande dat uit door de politie opgemaakte processen-verbaal met betrekking tot de doorzoeking van de woning van beslagene en van de Mercedes blijkt dat de auto is aangetroffen in de op aanzienlijke afstand van de vestigingsplaats van klaagster gelegen garage behorend bij de woning van beslagene, met de sleutel in het contactslot. Voorts werden in de auto diverse persoonlijke bezittingen van beslagene aangetroffen, waaronder diens rijbewijs. Bovendien was op het moment van inbeslagname reeds een substantieel deel, immers meer dan de helft, van de koopsom aanbetaald door beslagene. Deze omstandigheden vormen krachtige aanwijzingen dat de eigendom van de Mercedes niet meer bij klaagster, maar reeds bij beslagene berustte en brengen de rechtbank tot het oordeel dat niet buiten redelijke twijfel staat dat klaagster als eigenaar van de Mercedes moet worden aangemerkt. Het door klaagster overgelegde oncontroleerbare handgeschreven, ongedateerde en niet ondertekende stuk met het opschrift ‘concept contract’ maakt dit niet anders.
Dit betekent reeds dat het klaagschrift ongegrond worden verklaard voor zover het is gericht tegen het op de voet van art. 94a Sv gelegde conservatoire beslag en dat de rechtbank niet toekomt aan een onderzoek of zich de situatie van art. 94a, derde lid, Sv voordoet zoals door de officier van justitie gesteld.
Nu de officier van justitie ter zitting heeft medegedeeld dat ook het op de voet van 94 Sv gelegde strafrechtelijke beslag nog steeds op de Mercedes rust, vat de rechtbank het klaagschrift op als tevens – opnieuw – tegen die beslagtitel te zijn gericht.
In dit verband stelt de rechtbank voorop dat het standpunt van klaagster, inhoudende dat zogenoemd klassiek strafvorderlijk beslag op de voet van art. 94 Sv en conservatoir beslag op de voet van art. 94a Sv elkaar per definitie wederzijds uitsluiten, onjuist is. De wet verzet zich immers niet tegen het naast elkaar bestaan van verschillende beslagtitels. De rechtbank wijst in dit verband op rechtsoverweging 2.7 van HR 28 september 2010, ECLI:NL:2010:BL2823:
“Om de juiste beoordelingsmaatstaf te kunnen hanteren zal ten tijde van de behandeling in raadkamer duidelijk moeten zijn welke bepaling of bepalingen aan het beslag ten grondslag ligt of liggen.” De Hoge Raad verwijst hierbij in een voetnoot naar zijn beschikking van 5 september 2006 (ECLI:HR:2006:AU5723), waar in rechtsoverweging 6.4 over de zaak in kwestie wordt gezegd: “Het gaat hier om een beslag in de zin van artikel 94 Sv. (…), alsmede om een beslag in de zin van artikel 94a Sv.” Tevens wijst de rechtbank op HR 28 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0800, waarin eveneens sprake was van beslag dat berustte op zowel art. 94 als op art. 94a Sv.
De mededeling van de officier van justitie dat in casu sprake is van zowel klassiek als conservatoir beslag moet daarom voor kennisgeving worden aangenomen. Kennelijk – zo begrijpt de rechtbank – behoudt het Openbaar Ministerie zich het recht voor om te zijner tijd in de zaak van beslagene de verbeurdverklaring van de Mercedes te vorderen. Een eventueel alsdan geëffectueerde last tot vervreemding staat hieraan niet in de weg. Zoals de officier van justitie terecht heeft opgemerkt, is de last tot vervreemding een maatregel die bedoeld is om waardevermindering van het goed en kosten voor opslag te beperken. Een dergelijke maatregel is in een zaak waarin sprake is van een groot en waarschijnlijk langer durend onderzoek en van aan waar- devermindering onderhevige in beslag genomen goederen, niet ongebruikelijk en staat niet in de weg aan de latere verbeurdverklaring van die goederen. De rechtbank wijst hierbij op HR 12 februari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR8329, in het bijzonder op alinea 8.3. van de conclusie van AG Machielse bij dit arrest.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat zich niet voordoet het geval dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de Mercedes zal bevelen in de strafzaak tegen beslagene. Ook om die reden dient het klaagschrift ongegrond te worden verklaard.
De omstandigheid dat klaagster kennelijk met het Openbaar Ministerie in gesprek is over een te stellen zekerheid, is opmerkelijk maar doet aan dit oordeel niet af.
De rechtbank verklaart het klaagschrift ongegrond.
Lees hier de volledige uitspraak.