Kledingwinkel krijgt boete voor het bezit van jassen, jurken en schoenen gemaakt van beschermde bedreigde uitheemse diersoorten
/Rechtbank Amsterdam 6 juni 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:3951
Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij samen met een medeverdachte in de periode van 1 maart 2017 tot en met 13 juni 2017 meerdere producten, (gedeeltelijk) gemaakt van de huid van beschermde uitheemse diersoorten (python, anaconda en/of krokodil), met het oog op verkoop in bezit en onder zich te hebben gehad en te hebben vervoerd, terwijl zij daarvoor niet de vereiste vergunning had. Het betreft producten die tijdens controles op 8 maart 2017 en 13 juni 2017 in de winkel aan de adres 1 in plaats zijn aangetroffen.
Inleiding
Op 9 mei 2016 is door de Douane op Schiphol een zending van een partij leer van geprepareerde vellen van de Siamese krokodil onderzocht. Deze partij leer was afkomstig uit Thailand en was bestemd voor X B.V. Voor de zending was wel een Thaise CITES-uitvoervergunning afgegeven, maar niet de vereiste CITES invoervergunning. De partij is vervolgens bestuursrechtelijk in bewaring genomen en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO) is in kennis gesteld. Zij heeft vervolgens de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (hierna: NVWA) verzocht een inspectie uit te voeren bij X BV.
Op 8 maart, 10 april en 13 juni 2017 zijn door de NVWA bestuurlijke controles uitgevoerd in de winkel aan de adres 1 in plaats.
Tijdens de controles op 8 maart 2017 en 13 juni 2017 hebben de inspecteurs een inventarisatielijst gemaakt met aangetroffen producten die (gedeeltelijk) zouden zijn gemaakt van de huid van beschermde uitheemse diersoorten; python (Python spp., Python reticulatus), anaconda (Eunectes spp.) en krokodil (Crocodyllia spp.).
Op 10 april 2017 is het strafrechtelijk onderzoek tegen verdachte gestart naar de vermoedelijke overtredingen van art. 3.38 lid 1 Wet natuurbescherming jo art 3.24 lid 2 Besluit natuurbescherming gelet op art. 1a lid 1 WED, art 2 WED en art 6 WED.
In de bestuursrechtelijke procedure is verdachte in de gelegenheid gesteld de legale herkomst van deze producten aan te tonen. Hierin is zij volgens de uitspraak van de voorzieningenrechter op 13 juni 2017, slechts geslaagd ten aanzien van de vijf producten die op factsheet IT/IM/2015/MCE/04166 staan vermeld. Naar aanleiding van voornoemde uitspraak is de winkel op 13 juni 2017 wederom bezocht en is een groot aantal kledingstukken en schoenen meegevoerd en opgeslagen vanwege overtreding van voornoemde artikelen.
De hiervoor genoemde reptielen zijn opgenomen in bijlage B van de Basisverordening 338/97 (hierna: Basisverordening) en mogen niet zonder CITES vergunning worden in-en uitgevoerd.
CITES staat voor Convention on International Trade in Endangered Species of flora and fauna. Het doel van het CITES-verdrag is het uitsterven van dier- en plantensoorten als gevolg van de handel in de soorten te voorkomen. Op Europees niveau is het verdrag vertaald in onder meer de Basisverordening. Het in strijd handelen met voornoemde verordening is strafbaar gesteld in artikel 3.38 lid 1 Wet Natuurbescherming jo. artikel 3.24 lid 2 Besluit natuurbescherming jo. artikel 1a lid 1 Wet op de economische delicten.
Bewijsvraag
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde grotendeels kan worden bewezen. Slechts ten aanzien van de vijf producten waarvan door verdachte de legale herkomst is aangetoond, moet vrijspraak volgen. Daarbij heeft de officier van justitie verwezen naar de in het dossier gevoegde factsheets over de herkomst van de bij verdachte aangetroffen producten, die zijn opgesteld door de RVO naar aanleiding van de door verdachte in de bestuursrechtelijke procedure overgelegde stukken.
Standpunt van verdachte
De vertegenwoordiger van verdachte heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen aan verdachte ten laste is gelegd. Daartoe heeft hij aangevoerd dat ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde producten is voldaan aan de regelgeving en de huiden legaal zijn verkregen.
Verder heeft hij naar voren gebracht dat verdachte de regelgeving niet opzettelijk heeft overtreden.
Ook heeft hij kritische kanttekeningen geplaatst bij de vaststelling dat de producten (gedeeltelijk) zijn gemaakt van de in de tenlastelegging genoemde beschermde uitheemse diersoorten.
Tot slot heeft hij opgemerkt dat verdachte de producten in de winkel had als showmodellen die niet daadwerkelijk zouden worden verkocht.
Oordeel van de rechtbank
Gedeeltelijke vrijspraak
In de bestuursrechtelijke procedure is vastgesteld dat verdachte ten aanzien van een vijftal producten de legale herkomst heeft aangetoond. Dat blijkt (onder meer) uit de informatie vermeld in de factsheet IT/IM/2015/MCE/04166. Drie van die producten zijn, zo stelt de rechtbank vast, in de tenlastelegging vermeld bij de producten genoemd bij de controle van 8 maart 2017. Het gaat om:
- laarzen, Antonina brown, van krokodil (nr. 8 op bijlage bij last onder bestuursdwang van 8 maart 2017);
- schoenen, Gallus bordeaux, van krokodil (nr. 30 op bijlage bij last onder bestuursdwang van 8 maart 2017);
- schoenen, Tullio grey, van krokodil (nr. 38 op bijlage bij last onder bestuursdwang van 8 maart 2017).
- Met betrekking tot deze producten zal de rechtbank verdachte vrijspreken. De andere twee producten ten aanzien waarvan verdachte de legale herkomst heeft aangetoond zijn niet in de tenlastelegging opgenomen.
De rechtbank zal verdachte ook vrijspreken van het haar ten laste gelegde ‘vervoeren met het oog op verkoop’ van de in de tenlastelegging genoemde producten, omdat uit het dossier niet kan worden opgemaakt dat verdachte de producten heeft vervoerd.
Bewijsoverwegingen
Zijn de producten (gedeeltelijk) gemaakt van de huid van beschermde uitheemse diersoorten?
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat de in de tenlastelegging genoemde producten (gedeeltelijk) zijn gemaakt van de in de tenlastelegging genoemde beschermde uitheemse diersoorten.
Allereerst is van belang dat op de bijlage bij de last onder bestuursdwang van 8 maart 2017 en op de bijlage bij het PVMO van 13 juni 2017 telkens bij de producten is vermeld welke beschermde uitheemse diersoort het betreft.
Verder heeft de officier van justitie ter terechtzitting toereikend toegelicht hoe deze vermelding in de bijlagen tot stand is gekomen. Zij heeft verklaard dat verbalisant naam verbalisant aanwezig was bij de controles in de winkel op 8 maart 2017 en 13 juni 2017 en over de vereiste deskundigheid beschikt. De vertegenwoordiger van verdachte heeft de deskundigheid van voornoemde naam verbalisant niet betwist, maar zich op de zitting afgevraagd of deze naam verbalisant wel bij de controles op 8 maart 2017 en 13 juni 2017 aanwezig is geweest. De rechtbank stelt vast dat voornoemde naam verbalisant volgens de processen-verbaal van bevindingen van 2 mei 2017 (doorgenummerde bladzijden 001 e.v.) en 11 augustus 2017 (doorgenummerde bladzijden 143 e.v.) inderdaad op 8 maart 2017 en 13 juni 2017 aanwezig was bij de controles in de winkel. Verder blijkt uit deze processen-verbaal dat hij ambtenaar van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit is en werkzaam is binnen de Divisie Landbouw en Natuur, team milieu. Gelet hierop en gezien de verklaring van de officier van justitie ter terechtzitting is aannemelijk dat hij over de vereiste deskundigheid beschikt.
Daar komt bij dat de vertegenwoordiger van verdachte ter zitting heeft bevestigd dat de producten in de tenlastelegging waren gemaakt van python, anaconda en krokodil, en dat nimmer door verdachte is ontkend dat het om de huiden van deze diersoorten gaat.
Heeft verdachte de regelgeving overtreden?
De rechtbank is, met de officier van justitie en anders dan verdachte, van oordeel dat verdachte ten aanzien van de in de bewezenverklaring vermelde producten de regelgeving heeft overtreden. Weliswaar heeft verdachte (in de bestuursrechtelijke procedure) stukken overgelegd om de legale herkomst van de producten aan te tonen, maar zij is daarin niet geslaagd. Dat maakt de rechtbank op uit de door RVO opgemaakte factsheets met betrekking tot de door verdachte overgelegde stukken. De vertegenwoordiger van verdachte heeft ter terechtzitting bovendien verklaard dat verdachte niet heeft bijgehouden welke huiden zij van welke leverancier heeft gekocht en dat dat nu veel uitzoekwerk is. Ook heeft hij verklaard dat verdachte geen foto’s van de producten heeft gemaakt en het nu dus de vraag is welk product bij welke factuur en leverancier hoort. De rechtbank stelt vast dat dus geen verband kan worden gelegd tussen de producten in de winkel en de vereiste documenten.
Is opzet op overtreden van regelgeving vereist?
De vertegenwoordiger van verdachte heeft naar voren gebracht dat verdachte de regels niet opzettelijk heeft overtreden. Zij hadden geen kwade bedoelingen en waren onvoldoende geïnformeerd over de regelgeving met betrekking tot de inkoop van deze huiden.
Zoals gebruikelijk bij een economisch delict, waarvan in dit geval sprake is, hoeft slechts sprake te zijn van zogenoemd ‘kleurloos opzet’. Dat houdt in dat het opzet van verdachte alleen ten aanzien van haar gedragingen vereist is. Verdachte hoefde dus enkel opzet te hebben op het met oog op verkoop in bezit hebben van de tenlastegelegde producten. Opzet op het niet naleven van de wettelijke verplichting met betrekking tot de vereiste vergunningen, is niet vereist.
Hetgeen de vertegenwoordiger van verdachte heeft gesteld omtrent het ontbreken van opzet op het overtreden van de regelgeving kan, wat daar ook van zij, dan ook niet leiden tot vrijspraak van het ten laste gelegde bestanddeel opzet.
Is sprake van het met het oog op verkoop in bezit hebben?
Voor zover de producten showmodellen waren die niet bestemd waren voor de verkoop, zoals de vertegenwoordiger van verdachte heeft verklaard, staat dit naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg aan bewezenverklaring van het met het oog op verkoop in bezit hebben. De producten in de winkel werden wellicht niet klanten verkocht, maar deze modellen werden wel gebruikt om het product te presenteren, te passen en vervolgens een exemplaar voor de klant te kunnen bestellen. Verdachte had deze producten daarom met het oog op verkoop in haar bezit.
Bewezenverklaring
- Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikelen 3.37 en 3.38 van de Wet natuurbescherming en artikel 3.24 Besluit natuurbescherming, opzettelijk begaan.
Strafoplegging
- Geldboete ter hoogte van € 25.000, waarvan € 10.000 voorwaardelijke met een proeftijd van 2 jaar.
Lees hier de volledige uitspraak.