Langdurig beroep op zwijgrecht reden voor afwijzing schadevergoedingsverzoek
/Gerechtshof Amsterdam 8 oktober 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:3263
De strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Het arrest in die strafzaak is inmiddels onherroepelijk geworden.
De advocaat heeft onder meer het volgende aangevoerd. Verzoeker heeft aanzienlijk nadeel geleden ten gevolge van de detentie. Verzoeker is weliswaar rechtmatig gedetineerd geweest, maar de detentie is achteraf bezien ten onrechte toegepast. Aan verzoeker mag niet worden tegengeworpen dat hij pas op de terechtzitting van 16 september 2011 opening van zaken heeft gegeven. Nadat één van de toenmalige medeverdachten te kennen had gegeven een verklaring over het ten laste gelegde te zullen afleggen, was de noodzaak voor verzoeker om hetzelfde te doen weggenomen. Deze medeverdachte heeft daarmee echter nog een aanzienlijke tijd gewacht. Door afstand te doen van zijn zwijgrecht zou verzoeker de medeverdachte hebben belast en zich daardoor aan grote persoonlijke risico’s hebben blootgesteld. Overigens heeft de verzoeker door het afleggen van een verklaring de detentie niet kunnen doen bekorten, hetgeen blijkt uit het feit dat de detentie is voortgezet na de terechtzitting in eerste aanleg van 16 september 2011. Verzoeken tot opheffing, dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis zijn op 16 mei 2012, 8 en 10 oktober 2012 en 19 december 2012 telkens door het hof afgewezen, terwijl onzekerheid over de betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer en de inhoud van de verklaring van de medeverdachte mede aan de verzoeken ten grondslag hebben gelegen.
De advocaat-generaal heeft zich op het volgende standpunt gesteld. Ook achteraf is de voorlopige hechtenis te rechtvaardigen. Verzoeker heeft tot aan de terechtzitting in eerste aanleg gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht, terwijl vast is komen te staan dat hij over wetenschap beschikte die van belang was voor de waarheidsvinding. De gevolgen daarvan blijven voor rekening en risico van verzoeker. De omstandigheid dat verzoeker op enig moment wel opening van zaken heeft gegeven doet daaraan niet af, nu het feit dat verzoeker aanvankelijk niet heeft meegewerkt onder bezwarende omstandigheden de geloofwaardigheid en zeggingskracht van daaropvolgende verklaringen kan aantasten.
Het hof overweegt het volgende.
Aan verzoeker is in de onderhavige strafzaak ten laste gelegd dat hij samen met anderen of een ander een poging heeft gedaan[medeverdachte] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.[medeverdachte] heeft verklaard dat hij door verzoeker en anderen is gedwongen met hen mee te gaan. Er is vervolgens op[medeverdachte] geschoten en de auto waarin hij zat is in brand gestoken, waardoor hij ernstige wonden heeft opgelopen.
De verzoeker is op 26 januari 2011 in verzekering gesteld. Aansluitend heeft hij de periode van 28 januari 2011 tot en met 22 maart 2013 in voorlopige hechtenis doorgebracht. Hij is aan beperkende maatregelen onderworpen van 27 januari 2011 tot en met 7 februari 2011.
Het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg is aangevangen op 5 april 2011 en gesloten op 16 september 2011. Tot de terechtzitting van 16 september 2011 heeft de verzoeker zich als verdachte op zijn zwijgrecht beroepen. Op 30 september 2011 heeft hij hoger beroep laten instellen tegen het op die dag gewezen vonnis.
De verdediging heeft bij appelschriftuur van 13 oktober 2011 onderzoekswensen ingediend.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is aangevangen op 7 maart 2012 en gesloten op 14 maart 2013. Op de terechtzitting van 16 mei 2012 zijn namens de verzoeker verzoeken gedaan voor nader onderzoek en tot het horen van getuigen. Ter terechtzitting van 29 mei 2012 heeft het hof op deze verzoeken beslist en daarbij een deel van de onderzoekswensen gehonoreerd. Het hof heeft daartoe het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst, de advocaat-generaal opgedragen nader onderzoek te doen, voorts de zaak verwezen naar de raadsheer-commissaris in dit hof ten behoeve van het horen van opsporingsambtenaren als getuigen en de oproeping bevolen van getuigen tegen de nader te bepalen terechtzitting.
De raadsheer-commissaris heeft op 9 oktober 2012 opsporingsambtenaren als getuigen gehoord. Op de terechtzitting van 5, 6 en 7 maart 2013 zijn getuigen gehoord.
Het hof heeft bij beschikking van 22 maart 2013 de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven.
Het hof heeft op 27 maart 2013 arrest gewezen en de verzoeker vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Het hof overweegt als volgt.
Verzoeker heeft tot het moment waarop de rechtbank de zaak inhoudelijk behandelde volledig gezwegen. Dit zwijgen heeft zich uitgestrekt over een periode van ongeveer acht maanden. Verzoeker is op genoemd moment in de procedure gaan verklaren en heeft de kern van de inhoud van die verklaring nadien niet meer gewijzigd.
Van de keuze van verzoeker om deze proceshouding op enig moment aan te nemen en de door hem daarvoor geboden redengeving, neemt het hof kennis.
Het feit waarvan verzoeker werd verdachte was van een buitengewone aard en ernst. Bovendien betrof het een geheel van nauw verweven gewelddadige handelingen waarvoor drie personen, onder wie verzoeker, als verdachten centraal stonden in het opsporingsonderzoek.
Onder deze omstandigheden kan niet geoordeeld worden dat het enkele verbreken van langdurig stilzwijgen, bezien in samenhang met een in een later stadium afgelegde, deels bekennende, verklaring van een medeverdachte, reeds met zich brengt dat de voortduring van de voorlopige hechtenis niet langer als behorend tot de risicosfeer van verzoeker moet worden beschouwd.
Immers, de enkele omstandigheid dat verzoeker op enig moment ervoor heeft gekozen om niet meer te zwijgen heeft in het geheel geen afbreuk gedaan aan de noodzaak om diepgaand nader onderzoek te doen naar de toedracht van het feit en het aandeel van verzoeker daarin. Dit onderzoek heeft voor een niet onaanzienlijk deel plaatsgevonden na daartoe gegeven rechterlijke bevelen op verzoek van verzoeker.
Dit onderzoek heeft voortgeduurd tot de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep.
De volledige duur van de voorlopige hechtenis dient aldus in beginsel voor rekening van verzoeker te komen.
Het hof heeft onder ogen gezien of, ter correctie op dit uitgangspunt, de duur van het onderzoek in hoger beroep en van de voorlopige hechtenis in die gedingfase betekenis toekomt in die zin dat alsnog gronden van billijkheid aanwezig moeten worden geacht voor een, zij het gematigde, toekenning van schadevergoeding. Het hof heeft deze vraag negatief beantwoord.
Uit het hiervoor geschetste procesverloop blijkt dat binnen een niet-ongebruikelijke termijn na het instellen van het hoger beroep een regiezitting heeft plaatsgevonden en dat naar aanleiding daarvan onderzoek met het oog op verificatie dan wel falsificatie van de door verzoeker en de medeverdachten in de zaak afgelegde verklaringen is uitgevoerd. Hiermee was de nodige tijd gemoeid. Dat deze in relatie tot de aard en ernst van de verdenking en de complexiteit van de door de rechter te beantwoorden vragen buitenproportioneel is geweest, is naar het oordeel van het hof niet gebleken.
In het licht van het voorgaande kan de verklaring van verzoeker dat hij heeft gezwegen totdat de medeverdachte een verklaring heeft afgelegd, omdat verzoeker daarna niet meer hoefde te vrezen voor represailles, geen gewicht in de schaal leggen zodanig dat dit een grond van billijkheid oplevert om toch enige schadevergoeding aan verzoeker toe te kennen.
Het hof zal daarom het verzoek afwijzen.
Lees hier de volledige uitspraak.