Levert het toedichten met ‘snitch’ smaad op?
/S. van den Akker, advocaat bij Baumgardt Strafcassatie Advocatuur
Noot onder HR 16 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1035
BS 2020/11
Volgens de Van Dale is de definitie van het woord ‘snitch’ (ontleend aan het Engels-Amerikaans) verklikker of verrader. ‘Snitch’ (ook wel: rat) is een woord dat voornamelijk voorkomt in de (Nederlandse) straattaal. Dat het woord niet bepaald krachteloos is blijkt wel uit een ‘rel’ in de Amerikaanse rapscene. De rapper 6ix9ine wordt momenteel afgeschreven als een ‘snitch’ omdat hij in de rechtbank praatte over de gang van zaken in de ‘gang’ Nine Trey Gangsta Bloods, waar hij deel van uitmaakte. Door de Amerikaanse openbaar aanklager wordt zelfs verwacht dat de bende wraak op de rapper zal nemen. Tekenend voor de betekenis van het woord ‘snitch’ - dat wordt gelinkt aan het woord rat – is een quote uit de film GoodFellas: ‘Telling on your fellow goodfellas is the single most surefire way to get yourself killed. In this world, there’s no one lower than a rat’.
In de onderhavige zaak is aan de verdachte tenlastegelegd dat hij zich schuldig gemaakt heeft aan smaad(schrift) door een foto van een stuk tekst, waarin de naam van aangeefster voorkwam en terwijl op die foto stond vermeld: ‘’snitch van Parkwijk’’ via Snapchat te versturen. Aangeefster zou bij de politie iets hebben verklaard over een brandstichting, waar de verdachte in deze zaak tevens van werd verdacht.
De verdachte verklaarde dat hij een foto heeft genomen van tekst uit zijn strafdossier en die foto heeft opgeslagen in zijn Snapchat-herinneringen. Het hof overwoog dat het woord ‘snitch’ - dat ‘verklikker’ betekent – zeker onder jeugdigen algemeen bekend is. Het hof kwam daarmee tot een bewezenverklaring van smaad(schrift).
De verdachte stelde tegen het arrest van het hof cassatie in. Namens de verdachte zijn drie middelen van cassatie voorgesteld. Het tweede middel komt op tegen de bewezenverklaring van smaad(schrift) en behelst de klacht dat uit de bewijsvoering niet zonder meer zou kunnen worden afgeleid dat verdachte door telastlegging van een bepaald feit de eer en/of de goede naam van aangeefster heeft aangerand. Medewerking verlenen aan de politie wanneer iemand kennis draagt dat een strafbaar feit is begaan, is wat van een burger in beginsel wordt verwacht. Er zou dan volgens de steller van het middel ook geen sprake zijn van feiten die ‘met de positieve moraal strijden of overige in onze maatschappij geldende maatschappelijke normen’.
In zijn conclusie voorafgaand aan dit arrest wijst advocaat-generaal Keulen op HR 14 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1198, NJ 2016/346 m.nt. Keijzer waarin de Hoge Raad overwoog dat sprake is van tenlastelegging van een "bepaald feit" als bedoeld in art. 261 Sr, indien het feit op een zodanige wijze door de verdachte is tenlastegelegd dat het een duidelijk te onderkennen concrete gedraging aanwijst. Daarvan is volgens de Hoge Raad bijvoorbeeld geen sprake indien het "feit" niet het gedrag van de betrokkene betreft maar een eigenschap die hem wordt toegedicht en evenmin, zo het wel gaat om diens gedrag, indien dat gedrag slechts in algemene termen wordt geduid en derhalve niet wordt toegespitst op een voldoende geconcretiseerde gedraging (HR 29 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1171, NJ 2009/541). In het arrest uit 2016 overwoog de Hoge Raad nog dat voornoemd vereiste niet geldt bij de - van een lichter strafmaximum - voorziene strafbaarstelling van belediging in art. 266, eerste lid, Sr.
In genoemd arrest achtte de Hoge Raad het oordeel van het hof – dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan smaad door op zijn website een persoon uit te maken voor ‘kampfbewaarster’ en te schrijven dat die persoon er Nazi-praktijken op nahoudt – niet begrijpelijk. Dat het uitmaken van een medewerker van Sandd B.V. voor ‘postdief’ volgens het hof smaad opleverde, vond de Hoge Raad geen blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting (HR 11 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2291, NJ 2016/478 m.nt. Keijzer). Reden daarvan is dat die uiting erop neerkomt dat de aangeefster in het kader van de uitoefening van haar werkzaamheden voor het postvervoerbedrijf Sandd B.V. poststukken heeft gestolen. Het verschil met het arrest van 14 juni 2016 is dat het in die casus ging om een samenstel van verschillende aantijgingen dat in overwegende mate slechts een aanduiding vormde van in meer algemene termen vervatte gedragingen of eigenschappen van diverse betrokkenen en dat als geheel te weinig toegespitst was op voldoende geconcretiseerde gedragingen van bepaalde personen.
Advocaat-generaal Keulen wijst er in zijn conclusie op dat de Hoge Raad serieuze eisen stelt aan de concreetheid van het tenlasteleggen van een ‘bepaald feit’. Volgens hem is het duidelijk dat de verdachte de aangeefster ten laste legt dat zij hem heeft verklikt door met de politie te gaan praten over zijn betrokkenheid bij de brandstichting. Dat is volgens Keulen een duidelijk te onderkennen concrete gedraging. Keulen onderkent echter wel dat het in deze zaak (specifiek) gaat over de vraag of tenlastelegging van dat feit (het zijn van een verklikker) de eer of goede naam van de betrokkene aanrandt.
Uiteindelijk concludeert Keulen dat door de tenlastelegging van het zijn van een verklikker, op zichzelf beschouwd, de eer of goede naam niet wordt aangerand. Het is volgens hem wel denkbaar dat er andere personen dan de verdachte zijn die het haar kwalijk nemen dat zij bij de politie een verklaring heeft afgelegd, daarbij kan de opvatting dat men bekenden niet bij de politie hoort te verklikken een rol spelen. Volgens Keulen brengt dat nog niet mee dat de tenlastelegging van dit feit de eer of goede naam van de betrokkenen aanrandt, gelet op de heersende maatschappelijke opvattingen. Wel wordt erop gewezen dat het uitmaken van iemand voor ‘snitch’ belediging kan opleveren. Hij vergelijkt (in het kader van belediging) het woord ‘snitch’ met het woord mierenneuker, dat onder omstandigheden ook als belediging gekwalificeerd kan worden. Keulen merkt op dat het hof niet verduidelijkt heeft waarom het aanduiden van aangeefster met de term ‘snitch’ in het onderhavige geval meebrengt dat het haar tenlastegelegde feit haar eer en/of goede naam aanrandt. Eén en ander brengt volgens hem mee dat het hof uit de bewijsvoering niet zonder meer heeft kunnen afleiden dat de verdachte door tenlastelegging van een bepaald feit de eer en/of goede naam van aangeefster heeft aangerand. De bewezenverklaring is volgens de advocaat-generaal in zoverre onvoldoende met redenen omkleed.
De Hoge Raad overwoog ten aanzien van het tweede middel dat het kennelijke oordeel van het hof - dat de verdachte de aangeefster in haar eer of goede naam heeft aangerand door naar buiten te brengen dat zij informatie aan de politie heeft verschaft - zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk is. Het hof heeft geen immers geen inzicht erin gegeven welke andere omstandigheden het bij zijn oordeel heeft betrokken dan dat ‘snitch’ ‘verklikker’ betekent en “zeker onder jongeren” algemeen bekend is, en in het bijzonder niet onderzocht of de aangeefster door deze gedraging bij het publiek in een ongunstig daglicht wordt gesteld. Het middel slaagt dus.
Smaad(schrift) is een specifieke vorm van belediging. Het beschermde belang van de strafbaarstelling is de bescherming van de aanspraak die een ieder heeft op zijn eer en goede naam, oftewel zijn reputatie (A.L.J. Janssens en A.J. Nieuwenhuis, Uitingsdelicten 2019, p. 49). Smaad(schrift) is alleen strafbaar indien er opzet is op de aanranding van iemands eer of goede naam. In de wetsgeschiedenis wordt gesproken over een ‘animus injurandi’: een oogmerk om te beledigen (Kamerstukken II 1970/71, 11249, 3, p. 2). Niettemin wordt aangenomen dat alle gradaties van opzet voldoen, zo dus ook het voorwaardelijk opzet (HR 21 oktober 1980, NJ 1981/69).
Wat als aanranding van de eer en/of goede naam wordt aangemerkt hangt in belangrijke mate af van de op dat moment in onze maatschappij geldende maatschappelijke normen, zodat de strafbaarstelling temporeel ambigu is. Het iemand anders uitmaken voor pedofiel of terrorist (zijnde het tenlasteleggen van min of meer concreet omschreven misdrijven) levert in het algemeen aanranding van de eer en/of goede naam op. Dat geldt ook voor het tenlasteleggen van feiten die met de positieve moraal strijden (HR 11 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2291). In zijn conclusie overweegt Keulen dat tenlastelegging van een feit in een beperkte groep (jongeren, leden van een motorclub, etc.) schade kan toebrengen aan de reputatie van de betrokkene, nog niet maakt dat die tenlastelegging smaad(schrift) in de zin van de wet oplevert. Het gaat immers om de heersende maatschappelijke opvattingen, die bijgevolg meer omvatten.
Knigge overwoog in zijn conclusie voor HR 29 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1171, NJ 2009/541 m.nt. Reijntjes dat de door art. 261 Sr vereiste gedraging een ‘verwerpelijk karakter’ moet hebben. ‘Anders kan de eer of naam van het slachtoffer door de 'tenlastelegging' (beschuldiging) ervan niet worden aangetast’. Knigge meent dat het zich in diskwalificerende zin uitlaten over een gedraging waarvan gelet op de context duidelijk is dat zij als zodanig niet verwerpelijk is, niet de telastlegging van een bepaald feit oplevert. Reijntjes schreef in zijn noot onder genoemd arrest dat het tenlastegelegde iets dient te betreffen waarover de aangesprokene zich behoort te schamen. Maatschappelijke opvattingen zijn volgens hem doorslaggevend. Reijntjes overwoog dat wat beledigend is door tijd, plaats en slachtoffer wordt bepaald.
Het enkele spreken van de waarheid wat de tenlastelegging betreft, staat een bewezenverklaring van smaad niet zonder meer in de weg. Het moet er volgens lid 3 om gaan dat de verdachte ‘te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat het tenlastegelegde waar was en dat het algemeen belang de telastlegging eiste’. In grensgevallen kan het bij de vraag of er sprake is van smaad(schrift) van belang zijn of het ten laste gelegde feit waar is (Noyon/Langemeijer/Remmelink, aant. 5 bij Titel XVI). De context (bijvoorbeeld het publieke debat of de artistieke exceptie) waarin de smadelijke uiting is gedaan, kan het smadelijke karakter wegnemen. Het is niet uitgesloten dat een algemeen bekend bepaald feit geen smaad oplevert, tenzij de betreffende uitlating als onnodig grievend is aan te merken.
Het oordeel van de Hoge Raad dat het iemand uitmaken van ‘snitch’ niet zonder meer smaad(schrift) oplevert is – gelet op eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad – weinig verassend. Aangetekend daarbij wordt dat ingevolge art. 161 Sv eenieder die kennis draagt van een strafbaar feit bevoegd is aangifte te doen. In sommige gevallen is iemand zelfs verplicht aangifte te doen, uitzonderingen daargelaten (art. 160 Sv). Het is (indachtig de woorden van Reijntjes) dan ook naar maatschappelijke opvattingen – anders dan in sommige groepen - bepaald geen schande om te boek te staan als iemand die ‘met de politie praat’.
De vergelijking die de advocaat-generaal in zijn conclusie maakt tussen het woord ‘snitch’ en mierenneuker is in het kader van de scheidslijn tussen smaad en belediging een interessante. Zo is het zijn van een mierenneuker maatschappelijk gezien ook niet iets waarvoor men zich hoeft te schamen en in zoverre niet zonder meer smaad oplevert (los van de discussie of het zijn van een mierenneuker een eigenschap betreft of niet), maar wel een belediging kan opleveren. Het uitmaken van iemand voor ‘snitch’ levert een belediging op indien die uitlating de strekking heeft die ander aan te randen in zijn eer en goede naam en – gelet op het (mijns inziens) niet zonder meer beledigende karakter – de context waarin die uitlating gedaan is. Te constateren valt dat in die strafrechtelijke toets juist weer wél belang kan worden gehecht aan opvattingen van groepen waartoe men al dan niet behoort. In die zin is de eer en/of goede naam die beschermd wordt door de strafbaarstelling van smaad meer gekoppeld aan de maatschappelijke krenking dan diezelfde eer en/of goede naam die wordt beschermd door de strafbaarstelling van belediging, die meer ‘individueler’ is. Dat valt (mede) te verklaren door de maatschappelijke impact die de verschillende delicten kunnen hebben, waar dat nóg meer geldt voor laster.