Loods zeetanker strafrechtelijk verantwoordelijkheid gehouden voor schade aan afgemeerde binnenvaarttanker
/Gerechtshof Den Haag 11 november 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:4241
De Nesa is een tanker met een scheepslengte van 332 meter en een breedte van 58 meter. Op 24 februari 2010 naderde dit zeeschip steiger T1, westzijde, van Vopak in de 7e petroleumhaven te Rotterdam om aldaar af te meren. Aan de zuidkant van steiger T1 lag – pal achter en haaks op de vaarrichting van de Nesa – het motortankschip Friendship afgemeerd. Aan boord van de Nesa bevonden zich – voor zover van belang – de kapitein, de stuurman, de roerganger en de verdachte. Op aanwijzen van de loods – de verdachte – voer de tanker achterwaarts in zuidelijke richting naar voornoemde steiger. Koers en snelheid werden hierbij door de verdachte bepaald en doorgegeven aan de kapitein. Op zijn beurt gaf de kapitein de hem door de verdachte gegeven aanwijzingen door aan de stuurman en de roerganger. De Nesa voer achteruit voorbij het punt waar zij diende af te meren en naderde de Friendship hierbij tot – uiteindelijk - een afstand van ongeveer 72 meter. De Friendship werd op dat moment met een hoeveelheid van ongeveer één miljoen liter stookolie per uur geladen. Om de achterwaartse beweging te stoppen, heeft de loods de kapitein gezegd halve kracht vooruit te geven. Hierna heeft de scheepsschroef van de Nesa gedurende 44 seconden halve kracht vooruit gedraaid. Dit veroorzaakte waterbewegingen in het kielzog van de Nesa. Deze waterbewegingen hadden zodanige kracht dat de Friendship van de steiger werd geduwd en twee stalen trossen waarmee zij was afgemeerd, braken.
De verdediging heeft bij wijze van primair verweer betoogd, dat onder de gegeven omstandigheden de loods – de verdachte – niet kan worden aangemerkt als degene die verantwoordelijk is voor de naleving van het Binnenvaartpolitiereglement (BPR).
Juridisch kader
Ingevolge artikel 1.04 BPR dient de schipper van een schip alle voorzorgsmaatregelen te nemen die volgens goed zeemanschap of door de omstandigheden waarin het schip zich bevindt geboden zijn, onder meer om te voorkomen dat schade wordt veroorzaakt aan andere schepen.
Op grond van artikel 1.03, derde lid, BPR is iedere persoon die zich aan boord bevindt en die tijdelijk zelfstandig de koers en de snelheid van een schip bepaalt, evenzo verantwoordelijk voor de naleving van het BPR. In de Nota van Toelichting (Stb. 1995, 437) is over dit derde lid opgemerkt dat het begrip ‘schipper’ een feitelijk karakter heeft en dat ieder die zelfstandig de koers en snelheid van het schip bepaalt, feitelijk schipper is en verantwoordelijk voor de naleving van het BPR.
Het hof overweegt met betrekking tot het primaire verweer als volgt.
Aan de hand van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof vast dat het de verdachte was die bepaalde hoe de Nesa ten opzichte van de steiger T1 werd gemanoeuvreerd, die bepaalde met welke snelheid dit gebeurde en die aanwijzingen gaf aan de door hem ingeschakelde sleepbootkapiteins. De kapitein heeft de verdachte tijdens het manoeuvreren geen aanwijzingen gegeven. Reeds op grond hiervan dient de verdachte te worden aangemerkt als een zich aan boord bevindende persoon die tijdelijk zelfstandig de koers en de snelheid van de Nesa bepaalde, als bedoeld in artikel 1.03, derde lid BPR. Niets in de toelichting op die bepaling duidt erop dat de wetgever de loods van deze strafrechtelijke verantwoordelijkheid heeft willen uitsluiten. De verdachte kan gezien het vorenstaande verantwoordelijk worden gehouden voor de naleving van het BPR.
Hetgeen omtrent de verhouding kapitein-loods is bepaald in de Loodsenwet, is in het licht van het vorenstaande voor de beoordeling van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid in de onderhavige zaak niet relevant, omdat voor strafrechtelijke aansprakelijkheid niet de formele gezagsverhouding aan boord, maar slechts de feitelijke situatie bepalend is.
Naar ’s hofs oordeel miskent de verdediging met haar stelling dat de verdachte (slechts) als adviseur van de kapitein optrad ten enen male de feitelijke verhoudingen bij de uitvoering van de onderhavige manoeuvre, mede gelet op de specifieke deskundigheid ten aanzien van de feitelijke situatie ter plaatse die de (wettelijk verplicht gestelde) loods in dezen geacht mag worden te hebben.
Beoordeling feitelijk handelen
De verdediging heeft subsidiair betoogd dat de verdachte in de gegeven omstandigheden in overeenstemming met de van hem gevergde zorg heeft gehandeld.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij ruim tevoren had gezien dat de Friendshipin het verlengde van de vaarrichting van de Nesa afgemeerd lag. Hij heeft voorts erkend dat in verband met de aanwezigheid van binnenvaarttankers die vaak zijn afgemeerd bij steiger T1, voorzichtigheid geboden is om zoveel als mogelijk te voorkomen dat een hinderlijke waterbeweging voor die schepen ontstaat. In zijn loodsverklaring heeft de verdachte hierover geschreven dat als de tanker vooruit slaat er direct schroefwater tegen de binnenvaarder komt, maar ook indirect doordat het schroefwater eerst tegen het talud “knalt” en vervolgens weer tegen het binnenvaartschip. Ondanks voornoemde wetenschap heeft de verdachte de vereiste voorzichtigheid niet betracht, door met de Nesa met – gegeven de omstandigheden – een te hoge snelheid achterwaarts te varen, de snelheid niet tijdig te verminderen, – mede als gevolg daarvan – het schip te ver door te laten varen om vervolgens halve kracht vooruit te slaan.
Aldus handelend heeft de verdachte niet alle voorzorgsmaatregelen genomen die door de omstandigheden waarin het schip zich bevond waren geboden om te voorkomen dat schade aan een ander schip werd veroorzaakt.
Hetgeen de verdediging heeft betoogd met betrekking tot het ontbreken van causaal verband tussen de veroorzaakte waterbeweging en het breken van de stalen trossen vindt weerlegging in de bewijsmiddelen en behoeft om die reden geen verdere bespreking.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 24 februari 2010 in de gemeente Rotterdam aan boord van een zeeschip, genaamd: ‘Nesa’ als een ander persoon die zich aan boord van dat zeeschip bevond en die tijdelijk zelfstandig de koers en de snelheid van het schip bepaalde, daarmee varend op de voor het openbaar scheepvaartverkeer openstaand binnenwater de 7e Petroleumhaven - terwijl uitdrukkelijke voorschriften in het Binnenvaartpolitiereglement ontbraken – niet alle voorzorgsmaatregelen heeft genomen die door de omstandigheden waarin dit schip zich bevond waren geboden teneinde met name te voorkomen dat schade werd veroorzaakt aan een ander schip daarvan bevonden hebbende hij met dat zeeschip een zodanige waterverplaatsing veroorzaakt dat een motorvrachtschip, genaamd ‘Friendship’ dat achter dat zeeschip aan een steiger gemeerd lag en werd beladen met stookolie van de steiger werd geduwd/getrokken/gezogen/gespoeld, waardoor stalen trossen waarmee dat schip was afgemeerd braken.
Het bewezen verklaarde levert op: Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 1.03, derde lid en 1.04 aanhef en onder b van het Binnenvaartpolitiereglement, strafbaar gesteld bij artikel 31, vierde lid van de Scheepvaartverkeerswet.
Strafoplegging
Het hof veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 1.250, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 dagen hechtenis.
Lees hier de volledige uitspraak.