Marktplaatsoplichting & samenweefsel van verdichtsels. HR spreekt verdachte alsnog vrij van oplichting.

Hoge Raad 10 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:22

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft bij arrest van 28 mei 2014 de verdachte in de zaak met parketnummer 06-068289-11 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden wegens oplichting, meermalen gepleegd, in de zaak met parketnummer 06-068320-11 wegens oplichting en in de zaak met parketnummer 06-068333-11 wegens oplichting.

Zoals blijkt uit de op de terechtzitting in hoger beroep van 14 mei 2014 overgelegde pleitaantekeningen, heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, aangezien het bewijs ontbreekt dat de verdachte ten tijde van de afgifte van het geld de valse hoedanigheid van een bonafide verkoper heeft aangenomen.

Het hof heeft dit verweer onder “overweging met betrekking tot het bewijs” als volgt samengevat en verworpen:

“De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat verdachte nimmer het opzet heeft gehad op oplichting van de in de tenlastelegging genoemde personen. Verdachte handelde heel veel op/via internet en heeft met heel veel mensen zonder problemen zaken gedaan. Hij heeft grotendeels onder eigen naam en met vermelding van eigen gegevens reguliere overeenkomsten met aangevers gesloten. Hij wist niet tevoren dat hij niet zou kunnen leveren. Het probleem was dat de leverancier van verdachte, ene betrokkene 7, zijn verplichtingen jegens verdachte niet nakwam. Verdachte, die de inmiddels door aangevers betaalde koopprijs had doorbetaald aan die betrokkene 7, kon daardoor niet leveren en bij gebrek aan financiële middelen in een aantal gevallen ook de koopprijs niet terugbetalen. De verdediging wijst er op dat verdachte uit eigen beweging de koopprijs aan aangevers betrokkene 3 en betrokkene 4 heeft terugbetaald.
Verdachte heeft inderdaad bij het zaken doen met aangevers betrokkene 5 en betrokkene 6 niet onder eigen naam zaken gedaan, maar er bestaat volgens de verdediging geen causaal verband tussen het gebruik van die andere naam ( A ) en de totstandkoming van die bewuste overeenkomsten met betrokkene 5 en betrokkene 6.
Het hof verwerpt de verweren van verdachte en overweegt daartoe het volgende.
Het hof gaat van de volgende feiten uit.
Verdachte heeft via internet koopovereenkomsten gesloten met aangevers betrokkene 1, betrokkene 2, betrokkene 3, betrokkene 4, betrokkene 5 en betrokkene 6. In geen van de gevallen heeft verdachte geleverd wat was overeengekomen: sterker nog, er heeft in het geheel geen levering van de verkochte en door aangevers/kopers betaalde goederen door verdachte plaats gevonden.
De reden die verdachte daarvoor heeft gegeven, te weten dat zijn eigen leverancier telkens niet aan hem, verdachte, leverde, acht het hof niet aannemelijk. Daarbij is allereerst van belang dat verdachte pas ter zitting van het hof op 14 mei 2014 de naam van die bewuste leverancier heeft willen noemen. Zelfs het begin van enige feitelijke onderbouwing van de stelling van verdachte dat hij met die betrokkene 7 was overeengekomen dat die hem de in de tenlastelegging genoemde en door verdachte aan aangevers genoemde goederen zou leveren ontbreekt.
Verdachte heeft evenmin betalingsbewijzen van zijn betalingen aan die betrokkene 7 overgelegd. Dat verdachte in de zaken van aangevers daadwerkelijk zaken met die betrokkene 7 zou hebben gedaan en dat diens wanpresteren voor verdachte de onmogelijkheid van het leveren van de aan aangevers verkochte goederen heeft teweeg gebracht, acht het hof, bij gebreke van enige feitelijke onderbouwing daarvan, niet aannemelijk geworden. In dit verband overweegt het hof nog dat de overeenkomsten met de 6 aangevers over een langere periode tot stand zijn gekomen. Het is, indien verdachte daadwerkelijk met die betrokkene 7 zaken zou hebben gedaan, onwaarschijnlijk en ook onaannemelijk dat hij dat bleef doen terwijl die betrokkene 7 kennelijk telkens niet leverde.
De bewuste goederen zouden afkomstig zijn uit faillissementen, maar wie de curator was in die faillissementen kan verdachte niet aangeven.
Daar komt bij dat verdachte in de contacten met een aantal aangevers allerlei gefingeerde redenen voor of in verband met het niet leveren van de door aangevers gekochte goederen heeft gegeven. Zo heeft verdachte, terwijl hij dus de verkochte goederen helemaal niet voorhanden had gehad, tegen aangever betrokkene 4 verteld dat er iets mis was met de post en dat de pakketten kwijt zouden zijn. Tegen aangever betrokkene 3 heeft verdachte in strijd met de waarheid gezegd dat betrokkene 3 nog even moest wachten en dat hij, verdachte, het verkochte goed had opgestuurd en dat het onderweg was. Dit terwijl hij het verkochte goed helemaal niet in zijn bezit had of had gehad. Dat hij dit deed, zoals verdachte ter zitting van het hof heeft verklaard, “om tijd te winnen” acht het hof in het licht van alle omstandigheden totaal ongeloofwaardig. In de zaak met aangever betrokkene 1 heeft betrokkene 1 op enig moment, toen levering uitbleef, tijdens een ontmoeting met verdachte aan hem gevraagd of hij de curator wilde bellen om het track & trace-nummer van de zending van de verkochte goederen te achterhalen. Verdachte is toen naar buiten gelopen om te bellen en zei bij terugkomst dat de curator dat nummer niet bij de hand had, maar dat het op zijn kantoor lag. Het hof wijst er in deze op dat verdachte ter zitting heeft verklaard niet de naam van de curator te weten. Het is daarom niet aannemelijk dat verdachte tijdens de bewuste ontmoeting met betrokkene 1 met die curator zou hebben gebeld en het hof kan niet anders dan concluderen dat verdachte ook ten opzichte van betrokkene 1 zich bediend heeft van een verzinsel om te verhullen dat hij de aangeboden en verkochte goederen helemaal niet in zijn bezit had of kon leveren. Daar komt nog bij dat verdachte tijdens een later plaats gevonden hebbend telefoongesprek op een vraag van betrokkene 1 heeft gezegd dat hij het track & trace-nummer niet kon geven en dat hij het moest onderzoeken en in contact was met TNT. Dit alles dus in strijd met de waarheid, want, het zij herhaald, verdachte had de bewuste goederen helemaal niet.
In de zaak van aangever betrokkene 2 heeft verdachte op 28 augustus 2010 tijdens een telefoongesprek met aangever in strijd met de waarheid (verdachte had immers het verkochte goed helemaal niet voorhanden) gezegd dat hij de laptop nog wel in zijn bezit had en dat aangever die kon kopen. Tijdens latere contacten met aangever heeft verdachte vervolgens gezegd dat de laptop nog bij de curator lag. Het hof wijst hierbij er nogmaals op dat dit niet geloofwaardig is, nu verdachte niet eens de gegevens van die curator kan geven.
In de zaken van aangevers betrokkene 5 en betrokkene 6 heeft verdachte zich bij het sluiten van de overeenkomsten bediend van een valse naam ( A ). Naar eigen zeggen deed hij dit omdat zijn eigen naam “besmet” was op internet en het gebruik maken van zijn eigen naam aan het handelen in de weg stond. Het hof acht dit een ongeloofwaardige verklaring, nog afgezien van het feit dat die verklaring er niet aan in de weg staat om deze handelswijze als verdichtsel te betitelen. Hij heeft immers zijn ware identiteit willen verhullen en de kopers in de waan gebracht en gelaten dat zij met die A handelden.
Het hof is op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, van oordeel dat verdachte zich in alle hier aan de orde zijnde zaken schuldig heeft gemaakt aan oplichting.
Dat verdachte de koopprijs aan aangevers betrokkene 4 en betrokkene 3 heeft terugbetaald doet hier niet aan af. De oplichting had immers al plaats gevonden. Overigens heeft verdachte de koopprijs eerst terug betaald nadat betrokkene 4 en betrokkene 3 aangifte tegen verdachte hadden gedaan.”

Middel

Het eerste middel behelst de klacht dat het hof onvoldoende gemotiveerd tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten is gekomen.

Beoordeling Hoge Raad

Het middel klaagt onder meer over de bewezenverklaring voor zover inhoudende dat de verdachte door een samenweefsel van verdichtsels betrokkene 4 heeft bewogen tot afgifte van een geldbedrag. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring in dit verband niet meer vastgesteld dan dat betrokkene 4 naar aanleiding van een door de verdachte op de internetsite Marktplaats.nl geplaatste advertentie waarin de verdachte een laptop aanbood telefonisch contact heeft opgenomen met de verdachte en heeft afgesproken dat zij 299 euro zou overmaken waarna de verdachte de laptop zou opsturen, hetgeen de verdachte niet heeft gedaan.

Gelet hierop en in aanmerking genomen hetgeen de Hoge Raad in zijn arresten van 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2889, rov. 2.3.2 en ECLI:NL:HR:2016:2892, rov. 2.3.2 heeft overwogen, is het oordeel van het Hof dat de verdachte betrokkene 4 door een samenweefsel van verdichtsels heeft bewogen tot afgifte van een geldbedrag niet zonder meer begrijpelijk. Het middel slaagt in zoverre.

De Hoge Raad zal om redenen van doelmatigheid de verdachte alsnog vrijspreken van - kort gezegd - de tenlastegelegde oplichting van betrokkene 4. Voor terugwijzing of verwijzing van de zaak voor een nieuwe behandeling bestaat onvoldoende grond, aangezien door deze vrijspraak de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd niet worden aangetast.

Conclusie AG: contrair

12. De tenlastelegging is wat betreft de drie zaken toegesneden op art. 326, eerste lid, Sr. Daarom moeten de in de bewezen verklaarde tenlastelegging voorkomende woorden “samenweefsel van verdichtsels”, en wat betreft de zaken met de parketnummers 06-068320-11 en 06-068333-11 ook de woorden “door het aannemen van een valse naam”, geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in art. 326, eerste lid, Sr.

13. Art. 326, eerste lid, Sr luidt als volgt:

“Hij die, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, iemand beweegt tot de afgifte van enig goed, tot het verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld, wordt, als schuldig aan oplichting, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.”

14. Volgens de wetsgeschiedenis is er is sprake van een “samenweefsel van verdichtsels” in de zin van art. 326, eerste lid, Sr, indien het gaat om een opeenstapeling van leugenachtige opgaven die elkaar over en weer een (bedrieglijke) schijn van werkelijkheid verschaffen ofwel om een leugen die in samenhang met een handeling aan die handeling zodanige schijn verschaft.1 Opgaven van de verdachte die elk op zich zelf geheel of gedeeltelijk in strijd met de waarheid zijn en die met elkaar een samenhangend verhaal vormen, kunnen als een samenweefsel van verdichtsels in de zin van art. 326 Sr worden beschouwd. Daartoe is niet vereist dat de opgaven tevens elkaar wederkerig een schijn van waarheid of waarschijnlijkheid geven.2 Daarvan is bijvoorbeeld ook sprake indien de verdachte investeerders beweegt om zeer grote bedragen aan hem te betalen door hun in strijd met de waarheid te laten geloven dat hij de geïnvesteerde bedragen zal terugbetalen met een jaarlijkse rente van 18 % en daartoe verzwijgt dat hij noch de intentie heeft noch in staat is om de afspraken na te komen, terwijl hij "promissory notes" ondertekent en afgeeft aan de investeerders waarmee hij doet voorkomen alsof de gemaakte afspraken zijn gegarandeerd.3 Eén enkele leugen is evenwel onvoldoende voor het aannemen van een samenweefsel van verdichtsels.

15. Voor het antwoord op de vraag of uit de door de verdachte gebezigde leugenachtige mededelingen kan worden afgeleid dat het slachtoffer door een samenweefsel van verdichtsels is bewogen tot de afgifte van een goed als bedoeld in art. 326 Sr, komt het aan op alle omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden behoren de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) onware mededelingen in hun onderlinge samenhang, de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijke verkeer vereiste omzichtigheid degene tot wie de mededelingen zijn gericht aanleiding had moeten geven de onwaarheid te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen en de persoonlijkheid van het slachtoffer.

16. Ten aanzien van de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid van de afnemers in geval van de verkoop van laptops, een notebook en ademapparaten via ‘marktplaats.nl’ merk ik het volgende op. Bij het verkopen van dergelijke goederen via ‘marktplaats.nl’ vindt het contact tussen de verkoper en de koper veelal plaats via e-mail of telefoon. Nadat overeenstemming is bereikt over de te betalen koopprijs, wordt in gezamenlijk overleg de wijze van betaling en levering bepaald. Indien de verkoper en de koper niet bij elkaar in de buurt wonen en het om een relatief goedkoop product gaat, kan worden overeengekomen dat de koper eerst de afgesproken koopprijs overmaakt naar het door de verkoper opgegeven bankrekeningnummer. Nadat de koopprijs is betaald, mag de koper er vervolgens op vertrouwen dat de verkoper het desbetreffende goed per (gewone) post naar hem zal toesturen.

17. In de hiervoor onder 11 weergegeven overwegingen, in samenhang bezien met de bewezenverklaringen, ligt als het oordeel van het hof besloten dat de verdachte (onder meer ) door een samenweefsel van verdichtsels de in de bewezenverklaringen genoemde benadeelden heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen. Dit oordeel geeft in het licht van hetgeen hiervoor onder 14 en 15 is voorop gesteld geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk. Daarbij neem ik het volgende in aanmerking. De verdachte heeft zich valselijk gepresenteerd als een bonafide verkoper. Uit de bewijsvoering kan worden afgeleid dat de verdachte in dat verband ten opzichte van verschillende kopers onder meer heeft voorgewend dat de te leveren goederen afkomstig zijn uit faillissementen en door de curator zouden worden verstuurd. Kennelijk strekten deze mededelingen, waarvan het hof heeft aangenomen dat deze in strijd met de waarheid waren, ertoe interesse en vertrouwen bij potentiële kopers te wekken, in het bijzonder ten aanzien van de prijsstelling en de in het vooruitzicht gestelde levering. De verdachte heeft zich in alle bewezen verklaarde gevallen op de advertentiewebsite ‘marktplaats.nl’ in strijd met de waarheid voorgedaan als een verkoper van de in de advertenties aangeboden laptops, een notebook en ademapparaten, die voornemens was na de betaling van de koopprijs door de kopers deze goederen aan hen te leveren. In de bewijsvoering ligt als het oordeel van het hof besloten dat de verdachte nooit de intentie heeft gehad om de desbetreffende goederen, waarover hij niet beschikte, te leveren.6 Daarbij komt dat de verdachte in de zaken met de parketnummers 06-068320-11 en 06-068333-11 tevens gebruik heeft gemaakt van een valse naam, te weten de naam A. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte zich van een andere naam heeft bediend omdat zijn eigen naam “besmet” is in verband met eerdere beschuldigingen wegens oplichting. Om die reden kan hij via internet niet meer op eigen naam handelen (bewijsmiddel 14).7 Daaruit volgt dat de verdachte door het gebruik van een gefingeerde naam beoogde te voorkomen dat potentiële kopers werden gealarmeerd. Daarmee gaat het om het gebruik van een naam die geen wantrouwen oproept, daar waar potentiële kopers bij het gebruik van de echte naam van de verdachte mogelijk zouden worden afgeschrikt. In dat verband kon het hof het gebruik van de valse naam, anders dan de steller van het middel betoogt, in aanmerking nemen in het kader van het samenweefstel van verdichtsels waardoor de kopers in de genoemde zaken werden bewogen tot de afgifte van geldbedragen. Op het moment dat de kopers bij herhaling hebben verzocht om levering van de door hen reeds betaalde goederen, heeft de verdachte aan hen vergelijkbare - kennelijk valse - redenen opgegeven waarom hij nog niet had geleverd. Uiteindelijk zijn de goederen nooit geleverd, terwijl daarvoor wel was betaald. Aldus heeft het hof de bewezen verklaarde oplichtingen uit de gebezigde bewijsmiddelen, in samenhang bezien met de nadere bewijsoverwegingen van het hof, kunnen afleiden.

18. Gelet op hetgeen de raadsman van de verdachte heeft aangevoerd, was het hof niet gehouden tot een nadere motivering. Daarbij neem ik in aanmerking dat uit de pleitaantekeningen van de raadsman blijkt dat zijn verweer is toegesneden op het bestanddeel “het aannemen van een valse hoedanigheid”, terwijl dit onderdeel van de tenlastelegging noch in eerste aanleg noch in hoger beroep bewezen is verklaard.

19. In de toelichting op het middel worden diverse bezwaren aangevoerd tegen de verschillende vaststellingen die het hof in zijn nadere bewijsoverwegingen ten grondslag heeft gelegd aan zijn oordeel dat de verdachte zich in alle zaken schuldig heeft gemaakt aan oplichting.8 Deze vaststellingen van het hof zijn van feitelijke aard en acht ik, gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, in het licht van de vrije selectie en waardering van het bewijsmateriaal door de rechter die over de feiten oordeelt en in aanmerking genomen hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht, niet onbegrijpelijk. Bovendien doen de aangevoerde bezwaren niet af aan de begrijpelijkheid van het oordeel van het hof dat de verdachte door een samenweefsel van verdichtsels de in de bewezenverklaringen genoemde benadeelden heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen.

20. Het middel faalt.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^