Medeplegen van valsheid in geschrift: HR herhaalt voorwaarden die gelden voor medeplegen
/Hoge Raad 27 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:446
De Verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis wegens medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, en opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in art. 225 lid 1 Sr, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd (feit 1), oplichting (feit 2), poging tot oplichting (feit 3) en witwassen, meermalen gepleegd (feit 4).
De Verdachte heeft betrokkene 1 een mail gestuurd met als subject “werkgeversverklaaring” en met daarin de mededeling dat hij een inkomen nodig heeft van €75.000 per jaar, een loonstrook en een werkgeversverklaring en dat voor de rest alles klaar is voor de aanvraag van de tweede hypotheek. betrokkene 2 heeft betrokkene 3 een mail gestuurd met daarin de vraag om, op verzoek van betrokkene 1, voor hem een pro forma loonstrook aan te maken op naam van de Verdachte als werknemer voor het bedrijf B B.V., bruto jaarloon €75.000 (excl. vak. geld) en tevens een “blanco werkgeversverklaring” aan te maken, nu een en ander nodig is voor een hypotheekaanvraag. Bij de gebezigde bewijsmiddelen bevindt zich voorts een proces-verbaal van politie, voor zover van belang inhoudende:
“Opmerkelijk is het dat bij alle stukken die overlegd zijn een aantal (rechts)personen steeds terugkeren als werkgever, administratiekantoor en referentie. Gedurende de aanvraag in 2006 heeft Verdachte een eigen bedrijf genaamd C, daarnaast zegt hij een dienstverband te hebben lopen bij A B.V. De documenten hieromtrent zijn allen opgemaakt door administratiekantoor D.
C betreft een beveiligings- en recherchebedrijf. Bij A B.V. zou Verdachte een dienstverband hebben als securitymedewerker. De werkgeversverklaring is ondertekend door betrokkene 4 en referent is betrokkene 1. Het dienstverband van Verdachte is echter niet daadwerkelijk aangetoond anders dan door de door Verdachte zelf verstrekte papieren.
Gedurende de tweede aanvraag in 2008 wordt er tevens een nieuwe werkgeversverklaring aangeleverd welke was ondertekend door betrokkene 4 op 22-02-2008, referent is betrokkene 1. Verdachte zou sinds 01-01- 2007 werkzaam zijn als security advisor voor het bedrijf B B. V. a-straat 1 te Zwolle. Uit de handelshistorie van het KvK blijkt dat zowel betrokkene 1 als betrokkene 4 bestuurder zijn geweest van B B.V. Het dienstverband van Verdachte is echter ook hier niet daadwerkelijk aangetoond anders dan door de verstrekte papieren.”
Het bestreden arrest bevat, voor zover van belang, de volgende bewijsoverweging:
“Ten aanzien van het medeplegen van het valselijk opmaken van de geschriften overweegt het hof nog het volgende. Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat Verdachte deze documenten zelf valselijk heeft opgemaakt, maar wel dat hij daar belang bij heeft gehad (de verkrijging van een hypothecaire lening) en dat hij, in geval van B, op eigen initiatief om een loonstrook en een werkgeversverklaring heeft verzocht en in ieder geval de werkgeversverklaring heeft gekregen. Het hof acht het aannemelijk dat de gang van zaken rondom het gestelde dienstverband met A B.V. op eenzelfde wijze is tot stand is gekomen en wordt hierin gesterkt doordat bij de totstandkoming van beide werkgevers- verklaringen dezelfde personen betrokken zijn geweest. Hiermee is verdachtes rol bij de totstandkoming van het valselijk opmaken van de documenten zo essentieel geweest dat er, ook zonder dat hij een feitelijke uitvoeringshandeling bij het fabriceren van de geschriften heeft verricht, sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de Verdachte en de persoon die de documenten valselijk heeft opgemaakt.”
Middel
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastelegde ten aanzien van het medeplegen niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
Beoordeling Hoge Raad
De art. 47 tot en met 51 Sr bieden diverse mogelijkheden om iemand ook als hij niet zelf de gehele delictsomschrijving vervult – al dan niet in zogenoemd functionele vorm – onder specifieke voorwaarden strafrechtelijk aansprakelijk te stellen voor zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit. In geval van het medeplegen houden die voorwaarden vooral in dat sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. De kwalificatie medeplegen is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële – bijdrage van de Verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. (Vgl. HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411.)
Ten aanzien van de rol van de Verdachte met betrekking tot dat valselijk opmaken heeft het Hof naar de kern genomen niet meer vastgesteld dan dat de Verdachte belanghebbende was bij het opmaken van de in de bewezenverklaring vermelde geschriften en dat hij op eigen initiatief om die geschriften heeft verzocht. Het daarop gebaseerde oordeel van het Hof dat de rol van de Verdachte zo essentieel is geweest dat ook zonder dat hij een feitelijke uitvoeringshandeling heeft verricht, sprake is van nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en de persoon of personen die de documenten valselijk heeft of hebben opgemaakt en derhalve van een intellectuele en/of materiële bijdrage van de Verdachte aan het delict van voldoende gewicht, is ontoereikend gemotiveerd.
Het middel is terecht voorgesteld.
Conclusie AG
Met zijn oordeel heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat de Verdachte als initiator van de door zijn mededaders feitelijk uitgevoerde bewezenverklaarde gedragingen heeft gefungeerd. Dat de Verdachte heeft verzocht om een valse loonstrook en werkgeversverklaring kan, in ieder geval wat betreft de fictieve werkgever B B.V., uit de bewijsmiddelen volgen. Maar daarmee is de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de Verdachte nog niet gegeven. Daarbij moet voor ogen worden gehouden dat dit ‘verzoek’ niet in de sleutel van het functioneel daderschap (of het daaraan verwante leerstuk van de strafbaarheid van de opdrachtgever in de sfeer van een rechtspersoon in de zin van art. 51 Sr) is geplaatst maar in die van het medeplegen. Dat maakt wel verschil, want voor het medeplegen geldt, bij het ontbreken van een rechtstreekse participatie, in de vorm van uitvoeringshandelingen van het delict zelf, de tamelijk zware eis dat de bijdrage van die medepleger wel van voldoende gewicht is geweest, aldus de Hoge Raad in zijn overzichtsarrest over medeplegen en medeplichtigheid: “Zeker in dergelijke, in zekere zin afwijkende of bijzondere, situaties dient in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de Verdachte van voldoende gewicht is geweest.” Dat het hof verdachtes bijdrage kennelijk van voldoende gewicht heeft geacht (“een essentiële rol”, aldus het hof) om van nauwe en bewuste samenwerking te kunnen spreken door te overwegen a) dat de Verdachte belang had bij het valselijk opmaken van de documenten en b) dat de Verdachte - in geval van B B.V. - op eigen initiatief om een loonstrook en een werkgeversverklaring heeft verzocht, acht ik in het licht van het voorgaande niet begrijpelijk. Het medeplegen is dan ook – reeds voor zover de valsheid in geschrift betrekking heeft op B B.V. - ontoereikend gemotiveerd.
Het middel is terecht voorgesteld.
Lees hier de volledige uitspraak.