Middel gericht tegen OVAR in hoofdzaak aan te merken als middel van cassatie in ontnemingszaak?
/Hoge Raad 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1947
Op 25 januari 2017 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, het vonnis van de rechtbank Arnhem van 14 april 2016 vernietigd en de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen.
Het Hof heeft de beslissing tot afwijzing van de ontnemingsvordering als volgt gemotiveerd:
"De vordering ziet op het voordeel dat uit het onder 2 tenlastegelegde feit in de strafzaak zou zijn voortgevloeid. De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 25 januari 2017 (...) echter ontslagen van alle rechtsvervolging ter zake van het zich ontdoen van afvalstoffen, zoals onder 2 in die zaak is tenlastegelegd. Het hof overweegt daartoe dat veroordeelde een beroep op een vrijstelling toekomt, nu zij de in de tenlastelegging genoemde afvalstoffen als bouwstof in een werk heeft toegepast. Het hof verwijst verder naar de motivering van dat arrest. Nu veroordeelde daarmee geen strafbaar feit heeft begaan, kan ook niet worden vastgesteld dat zij wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten.
De vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel - die op voornoemd feit betrekking heeft - moet daarom worden afgewezen."
Middel
Het middel voert aan dat het hof ten onrechte de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel heeft afgewezen met een verwijzing naar het ontslag van rechtsvervolging dat het hof in de strafzaak tegen verdachte op 25 januari 2017 ten aanzien van het onder twee bewezenverklaarde heeft uitgesproken. De steller van het middel meent dat verdachte ten onrechte van alle rechtsvervolging is ontslagen.
Beoordeling Hoge Raad
Het middel is klaarblijkelijk voorgesteld onder de voorwaarde dat de Hoge Raad het in 's Hofs overwegingen bedoelde arrest van het Hof in de hoofdzaak op het daartegen ingestelde beroep in cassatie zal vernietigen. Nu de Hoge Raad bij arrest van 3 juli 2018, zaaknummer 17/00561, ECLI:NL:HR:2018:1086, dat arrest heeft vernietigd, is genoemde voorwaarde vervuld.
De Hoge Raad heeft het arrest in de hoofdzaak vernietigd op de grond dat het ontslag van alle rechtsvervolging ter zake van het onder 2 tenlastegelegde feit ontoereikend is gemotiveerd. Dat brengt met zich dat aan de beslissing in de onderhavige zaak de grondslag is komen te ontvallen
(vgl. HR 9 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX4536).
Het middel treft doel.
Daarbij verdient nog opmerking dat deze behandeling van het (al dan niet voorwaardelijk ingestelde) middel van het Openbaar Ministerie afwijkt van de wijze waarop een dergelijk middel van een betrokkene wordt beoordeeld. Wanneer een cassatiemiddel van een betrokkene immers uitsluitend is gericht tegen de beslissing in de samenhangende strafzaak, wordt een dergelijk middel onbesproken gelaten (vgl. bijvoorbeeld HR 23 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF0171).
Die verschillende behandeling vindt zijn rechtvaardiging hierin dat de positie van het Openbaar Ministerie in deze afwijkt van die van een betrokkene. Ten aanzien van een betrokkene geldt immers dat ingevolge het vierde lid van art. 557 Sv een uitspraak op een vordering van het openbaar ministerie, als bedoeld in art. 36e Sr, eerst kan worden tenuitvoergelegd nadat en voor zover de veroordeling, als bedoeld in art. 36e, eerste lid, Sr, in kracht van gewijsde is gegaan, terwijl ingevolge art. 511i Sv een uitspraak op een vordering van het openbaar ministerie als bedoeld in art. 36e Sr van rechtswege vervalt doordat en voor zover de uitspraak als gevolg waarvan de veroordeling van de verdachte, als bedoeld in art. 36e, eerste lid, Sr, achterwege blijft, in kracht van gewijsde gaat (vgl. HR 14 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1016, NJ 1999/75). Bovendien kan een betrokkene een beroep doen op vermindering of kwijtschelding van het in de ontnemingsmaatregel vastgestelde bedrag op de voet van art. 577b, tweede lid, Sv. De wet voorziet niet in min of meer spiegelbeeldige voorzieningen voor het openbaar ministerie.
Lees hier de volledige uitspraak.