Niet gebleken dat verdachte rol heeft gehad bij ambtelijke corruptie, wel veroordeling voor witwassen voor in bewaring genomen geld

Rechtbank Rotterdam 25 juni 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:5587

Aan de verdachte is onder 1 primair ten laste gelegd het samen met medeverdachte, die werkte als douanier bij de Douane te Rotterdam, medeplegen van passieve ambtelijke corruptie door een bedrag van € 670.000 aan te nemen, terwijl verdachte wist dat dit geld bedoeld was om medeverdachte in zijn werk iets te laten doen of na te laten. Subsidiair is de medeplichtigheid aan passieve ambtelijke omkoping ten laste gelegd. Onder 2 van de tenlastelegging wordt de verdachte verweten het samen met anderen bij gewoonte witwassen van het bedrag € 670.000.

Vrijspraak feit 1 (medeplegen passieve ambtelijke omkoping)

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat naam medeverdachte veroordeeld is voor corruptie als douaneambtenaar op de afdeling pre-arrival en dat hij daarbij geld heeft aangenomen om smokkelwaar door te laten. Bij de doorzoeking op 14 oktober 2015 in de woning van de verdachte is een geldbedrag van € 595.860 aangetroffen.

Uit de OVC-gesprekken en telefoontaps in het dossier blijkt volgens de officier van justitie dat dit bedrag het restant is van een bedrag van € 670.000 dat voor naam medeverdachte bestemd was. Zo wordt in een OVC-gesprek tussen de verdachte en naam medeverdachte op 4 juli 2015 gesproken over het ophalen van € 670.000. Verder wordt in tapgesprekken tussen de verdachte en zijn toenmalige vriendin naam getuige 4 gesproken over ‘andere centjes’ en ‘hij is die jongen natuurlijk dat wij het zo makkelijk hebben’. Volgens de officier van justitie gaat het daarbij over naam medeverdachte . Door het bedrag van € 670.000 van criminelen aan te nemen heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan passieve corruptie tezamen en in vereniging gepleegd met naam medeverdachte, aldus de officier van justitie.

Beoordeling

Vast staat dat in de (voormalige) woning van de verdachte aan de adres, op 14 oktober 2015, achter een schot op zolder, twee boodschappentassen zijn aangetroffen met daarin een bedrag van € 595.860 aan contant geld. Op basis van het dossier kan evenwel niet worden vastgesteld dat dit geld afkomstig is uit, dan wel anderszins verband houdt met, de omkoping van naam medeverdachte als douanier. Anders dan de officier heeft betoogd, kan dat verband niet worden afgeleid uit het OVC-gesprek van 4 juli 2015 tussen naam medeverdachte en de verdachte. In dat gesprek vraagt de verdachte weliswaar (onder meer) aan naam medeverdachte of hij hem al had verteld dat hij een aantal weken daarvoor € 670.000 had opgehaald (waarop naam medeverdachte reageert met: “Nee, maar dat … hij had doorgegeven dat ie dat …”), maar daaruit volgt niet zonder meer dat het gaat over hetzelfde geld dat, ruim drie maanden later, in de woning van de verdachte is aangetroffen, noch dat dat geld bestemd was voor naam medeverdachte . Ook uit de tapgesprekken tussen de verdachte en naam getuige 4, al dan niet in onderlinge samenhang bezien met het OVC-gesprek van 4 juli 2015 en de verklaringen van getuigen naam getuige 1 en naam getuige 2, kan die conclusie niet volgen.

Dat de verdachte enige rol heeft gehad (als medepleger dan wel medeplichtige) bij de door naam medeverdachte gepleegde ambtelijke corruptie en dat die rol zou hebben bestaan uit het bewaren (voor naam medeverdachte ) van de opbrengsten, is dus niet gebleken.

De rechtbank komt tot de conclusie dat op basis van de bewijsmiddelen in het dossier, in onderling verband en samenhang bezien, niet is komen vast te staan dat het bij de verdachte aangetroffen geld op enige wijze verband houdt met omkoping van naam medeverdachte als douanier. Evenmin is gebleken dat de verdachte op andere wijze bij omkoping van naam medeverdachte betrokken is geweest.

Conclusie

Het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

Bewijswaardering feit 2 (witwassen € 670.000)

De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde (gewoonte)witwassen. Volgens de raadsman heeft de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onaannemelijke verklaring gegeven over de herkomst van het in zijn woning aangetroffen geld. De verdachte heeft verklaard dat hij het geld in bewaring heeft genomen van een onbekend gebleven man, die hij heeft ontmoet op een parkeerterrein op een bloemenveiling. De verklaring van de verdachte vindt steun in de verklaringen van de getuigen naam getuige 1, naam getuige 4 en naam getuige 3. Er blijkt niet van (betrokkenheid bij) een concreet misdrijf of dat de verdachte wist dat het geld dat hij bewaarde van misdrijf afkomstig was. De verdediging heeft voorts betoogd dat het bewijs ontbreekt voor het tenlastegelegde bedrag van € 670.000 nu enige relatie tussen het OVC-gesprek van 4 juli 2015 en het in de woning van de verdachte aangetroffen bedrag ontbreekt.

Beoordeling

De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.

Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.

De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.

Op 14 oktober 2015 is in de woning van verdachte een groot geldbedrag aangetroffen achter een schot op de zolderverdieping. Het geld was verdeeld over twee ‘big shoppers’ van COOP en Primera. Het betrof een bedrag van € 595.860 euro.

De verdachte heeft verklaard dat hij de tassen met geld in januari of februari 2015 heeft gekregen van een voor hem onbekende man op de parkeerplaats van de bloemenveiling en dat deze man hem gevraagd had om de beide tassen voor hem te bewaren. De verdachte wist dat er een aanzienlijk geldbedrag in de tassen zat. Hij heeft beide tassen meegenomen en verstopt in zijn woning aan de adres .

Bij de politieverhoren en ter terechtzitting heeft de verdachte ervoor gekozen om geen verdere vragen over de herkomst van het geld te beantwoorden. Ter zitting heeft hij uitsluitend nog toegevoegd ‘zijn verantwoordelijkheid te zullen nemen’.

De getuige naam getuige 4 – met wie de verdachte in 2015 een korte relatie had – heeft verklaard dat de verdachte grote sommen geld in bewaring had voor iemand en dat het om ‘vuil geld’ zou gaan.

De rechtbank is van oordeel dat de omvang van het aangetroffen contante geldbedrag en het feit dat het geld zich achter een schot op de zolder bevond zonder meer het vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het geld door misdaad is verkregen en dat de verdachte dat ook wist. Een en ander vindt steun in de verklaring van de getuige naam getuige 4 . In die situatie mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onaannemelijke verklaring geeft voor de herkomst van het geld.

De verdachte heeft niet verklaard wie de man was van wie hij het geld op de parkeerplaats bij de bloemenveiling zou hebben gekregen. Evenmin heeft hij verklaard waarom hij dit geld in bewaring heeft gekregen. Op verdere vragen hierover van de rechtbank heeft de verdachte geen openheid van zaken gegeven maar heeft hij zich op zijn zwijgrecht beroepen. Anders dan de raadsman heeft betoogd, geeft de verdachte hiermee dus geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onaannemelijke verklaring over de herkomst van het in zijn woning aangetroffen geld.

Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanknopingspunten tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het ten laste gelegde voorwerp onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.

Conclusie

De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de tenlastegelegde periode een bedrag van € 595.860 voorhanden heeft gehad en daarvan de werkelijke aard en/of herkomst heeft verborgen terwijl hij wist dat dit bedrag afkomstig was uit enig misdrijf.

De rechtbank ziet in het dossier geen ondersteuning voor het verwijt dat hij daarvan een gewoonte zou hebben gemaakt, zodat de rechtbank de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging partieel zal vrijspreken. Ook is niet gebleken dat de verdachte het geld samen met een of meer anderen heeft witgewassen, zodat hij ook van het medeplegen zal worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

  • Witwassen

Strafoplegging

  • gevangenisstraf van 8 maanden

Lees hier de volledige uitspraak.


Print Friendly and PDF ^