Niet-onherroepelijke niet-ontvankelijkheid onvoldoende voor succes bij beklag ex art. 552a Sv over beslag art. 94a Sv
/Hoge Raad 19 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:73 De Rechtbank Den Haag heeft bij beschikking van 11 november 2014 het door klager ingediende klaagschrift gegrond verklaard en de teruggave gelast van, dan wel het beslag opgeheven inzake de inbeslaggenomen onroerende goederen, zaken en/of vorderingen van klager.
Middel
Het middel behelst de klacht dat de Rechtbank ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de klager een geldboete dan wel een verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
Beoordeling Hoge Raad
De Rechtbank heeft het namens de klager ingediende klaagschrift strekkende tot opheffing van op de voet van art. 94a Sv gelegde conservatoire beslagen gegrond verklaard en de opheffing van de conservatoire beslagen gelast. De Rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
"Nu vaststaat dat zowel de straf- als de ontnemingszaak nog niet definitief zijn geëindigd, dient de rechtbank te beoordelen of het al dan niet hoogst onwaarschijnlijk is dat in de straf- dan wel ontnemingszaak aan klager een geldboete respectievelijk een voordeelsontneming zal worden opgelegd.
Voor de beantwoording van deze vraag verwijst de rechtbank naar onderstaande passages uit het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 2 juli 2014 (...) en het vonnis van deze rechtbank van 8 oktober 2014.
Gerechtshof Den Haag 2 juli 2014:
"(...)
Conclusie
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden tezamen maken dat (voortzetting van) de vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde, waaronder rechtszekerheid, evenredigheid, zorgvuldigheid, en het verbod van willekeur om de reden dat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de onderhavige vervolging van deze verdachte enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. Het openbaar ministerie is daarom niet ontvankelijk."
Rechtbank Den Haag 8 oktober 2014:
"(...)
Aangezien betrokkene in de hoofdzaak niet is veroordeeld wegens een strafbaar feit, concludeert de rechtbank dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel."
"Gezien hetgeen het gerechtshof heeft overwogen is de rechtbank van oordeel dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat in de straf- dan wel ontnemingszaak aan klager een geldboete respectievelijk een voordeelsontneming zal worden opgelegd. Op deze grond zal de rechtbank het klaagschrift gegrond verklaren en de daarmee overeenkomende last geven."
Met toepassing van de juiste maatstaf bij de beoordeling van een op de voet van art. 94a Sv gelegd beslag heeft de Rechtbank beoordeeld of zich hier het geval voordoet dat niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de klager een geldboete of een verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. De Rechtbank heeft dat hoogst onwaarschijnlijk geacht. Aan dit oordeel heeft de Rechtbank in het bijzonder ten grondslag gelegd dat het Openbaar Ministerie in de strafzaak tegen de klager bij, niet-onherroepelijk, arrest van het Gerechtshof Den Haag van 2 juli 2014 (ECLI:NL:GHDHA:2014:2211) niet-ontvankelijk is verklaard in de strafvervolging. De Rechtbank had bij haar oordeel evenwel niet mogen vooruitlopen op de mogelijke uitkomst van de strafzaak.
Het middel is terecht voorgesteld.
Lees hier de volledige uitspraak.