Niet-ontvankelijkheid benadeelde partij: gebreken in vordering ter zitting niet hersteld
/Rechtbank Noord-Nederland 19 september 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:3592
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf voor verduistering en diefstal met valse sleutels, meermalen gepleegd. Verdachte heeft samen met haar man grote geldbedragen gestolen en verduisterd van haar destijds 77-jarige moeder. Zij hebben samen met het slachtoffer een bedrag van €49.000,00 contant opgenomen van haar rekening en dit vervolgens met haar medeweten bewaard in hun woning. Daarnaast hebben zij zonder medeweten en zonder toestemming van het slachtoffer een bedrag van in totaal €34.600,00 contant gepind van haar rekening. Vervolgens hebben zij een groot deel van deze contante geldbedragen zonder medeweten en zonder toestemming van het slachtoffer uitgegeven. Ook hebben verdachte en de medeverdachte zonder medeweten en zonder toestemming van het slachtoffer meerdere pinbetalingen en elektronische betalingen gedaan van de rekening van het slachtoffer, waaronder enkele betalingen voor een totaalbedrag van €16.560,00 aan een meubelbedrijf en een betaling van €16.250,00 aan een autobedrijf. Door zo te handelen hebben verdachte en haar man bijna het hele vermogen van het slachtoffer opgemaakt. De rechtbank gaat ervan uit dat het benadelingsbedrag meer dan €100.000,00 bedraagt.
Benadeelde partij
Mr. R. Tamourt heeft per brief van 22 juni 2016 namens slachtoffer een vordering ingediend van €2.564,34. Deze vordering bestaat uit een bedrag van €497,42 aan kosten in de civiele procedure, een bedrag van €66,92 voor het bijwonen van het onderzoek ter terechtzitting, een bedrag van €1.000,00 aan verhuiskosten van pleegplaats naar Helmond en een bedrag van €1.000,00 aan immateriële schade. Mr. Tamourt heeft aangekondigd dat de benadeelde partij ter terechtzitting aanwezig zal zijn om haar vordering, indien gewenst, nader toe te lichten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij volledig wordt toegewezen met uitzondering van de reiskosten voor het bijwonen van het onderzoek ter terechtzitting en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd. Voor het geval dat de rechtbank van oordeel is dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk is omdat deze niet aan alle formaliteiten voldoet, heeft zij subsidiair gevorderd dat de rechtbank ambtshalve de schadevergoedingsmaatregel oplegt voor een bedrag van €2.497,42, zijnde het gevorderde bedrag met uitzondering van de reiskosten voor het bijwonen van het onderzoek ter terechtzitting.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank ambtshalve de schadevergoedingsmaatregel oplegt voor het bedrag van €139.931,66, vermeerderd met de wettelijke rente, dat door de kantonrechter als hoofdsom is toegewezen in de civiele procedure, en voor het bedrag van €3.018,13 dat door de kantonrechter als proceskosten is toegewezen in de civiele procedure.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de proceskosten en de reiskosten in de civiele procedure niet in de strafzaak kunnen worden gevorderd omdat deze al zijn toegewezen in de civiele procedure, dat de reiskosten in de strafzaak niet kunnen worden toegewezen omdat de benadeelde partij niet is verschenen, dat de verhuiskosten niet kunnen worden toegewezen omdat deze geen rechtstreeks gevolg zijn van de ten laste gelegde feiten nu de benadeelde partij er zelf voor heeft gekozen om te verhuizen en omdat zij niet heeft aangetoond dat de verhuizing daadwerkelijk €1.000,00 heeft gekost en dat het gevorderde smartengeld niet kan worden toegewezen omdat dit onvoldoende is onderbouwd. Voorts heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat in het geval van het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel daaraan geen vervangende hechtenis dient te worden verbonden, omdat nu al vaststaat dat verdachte de schade niet zal kunnen betalen en de hechtenis daardoor het karakter van een gevangenisstraf zal hebben in plaats van een drukmiddel om verdachte tot betalen te bewegen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert dat de benadeelde partij voor het indienen van de vordering geen gebruik heeft gemaakt van het op grond van artikel 51g, eerste lid, Sv verplicht voorgeschreven voegingsformulier en dat de brief van mr. Tamourt niet door de benadeelde partij is ondertekend en er ook geen door de benadeelde partij ondertekende machtiging is bijgevoegd. Nu de benadeelde partij, ondanks de aankondiging, niet ter terechtzitting is verschenen, heeft zij deze gebreken ter terechtzitting ook niet kunnen herstellen door zich daar alsnog met toepassing van artikel 51g, derde lid, Sv mondeling of schriftelijk als benadeelde partij in het geding te voegen. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
Ten aanzien van het ambtshalve toepassen van de bevoegdheid tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel overweegt de rechtbank het volgende. Bij vonnis van 13 juli 2016 heeft de kantonrechter verdachte en de medeverdachte in de civiele procedure veroordeeld om aan de benadeelde partij een bedrag van €139.931,69, vermeerderd met wettelijke rente, te betalen. Daarnaast heeft hij hen veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij, welke zijn begroot op €3.018,13. Verdachte en de medeverdachte hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Door de kantonrechter zijn de veroordelingen tot betaling van de genoemde geldbedragen uitvoerbaar bij voorraad verklaard, hetgeen betekent dat deze bedragen, ook ondanks het ingestelde hoger beroep, thans opeisbaar zijn. Gelet op deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om ambtshalve toepassing te geven aan artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht door aan verdachte voor deze bedragen een schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Hetzelfde geldt voor het gevorderde bedrag van €2.497,42. Daartoe overweegt de rechtbank dat dit bedrag deels samenhangt met het bedrag dat is toegewezen in de civiele procedure en dat het overige deel van de vordering (te weten de verhuiskosten en het smartengeld) onvoldoende is onderbouwd.
Lees hier de volledige uitspraak.