Niet-ontvankelijkheid OM door dagvaarden niet relevante entiteit
/Rechtbank Amsterdam 3 november 2008, ECLI:NL:RBAMS:2008:9364
Tijdens de regiezitting van 9 augustus 2007 heeft de rechtbank de vraag gesteld of verdachte een besloten vennootschap is. De officier van justitie heeft daarop geantwoord dat verdachte een eenmansbedrijf is en daarbij gewezen op het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Zij heeft daaraan toegevoegd dat (de natuurlijke persoon) persoon niet ook zelf is gedagvaard, maar alleen zijn eenmansbedrijf.
De rechtbank heeft op de terechtzitting van 3 november 2008 ambtshalve de vraag aan de orde gesteld of de officier van justitie wel in de vervolging kan worden ontvangen, omdat als verdachte niet een natuurlijke- of een rechtspersoon is gedagvaard.
Het Openbaar Ministerie heeft in antwoord hierop naar voren gebracht dat het de bedoeling was de ‘zakelijke persoon’ persoon te dagvaarden en dat de gedagvaarde verdachte op grond van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kan worden gelijkgesteld met een rechtspersoon. De feiten waarvan verdachte wordt beschuldigd, zijn gepleegd in de bedrijfsmatige sfeer. Dat is de reden dat het aannemingsbedrijf is gedagvaard, maar dat bedrijf is gelijk te stellen met de natuurlijke persoon, aldus het Openbaar Ministerie.
De raadsman van persoon, mr. D.V.A. Brouwer, die door persoon is gemachtigd namens hem de verdediging te voeren voor verdachte, heeft op de vraag naar de ontvankelijkheid geantwoord dat hij geen bezwaar had tegen deze wijze van dagvaarden, omdat in het geval de rechtbank onverhoopt tot een veroordeling zou komen, deze niet op de justitiële documentatie van persoon zou komen te staan, maar op die van zijn aannemingsbedrijf, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de ontvankelijkheid van de officier van justitie als volgt. Artikel 51, eerste lid Sr houdt in dat strafbare feiten kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen. Dit brengt mee dat de dagvaarding ondubbelzinnig moet luiden ten name van een natuurlijk persoon of een rechtspersoon dan wel van een van de rechtsvormen die ingevolge art 51 lid 3 Sr daarmee kunnen worden gelijkgesteld.
Hoe het hiervoor weergegeven standpunt van de officier van justitie ook moet worden begrepen, de dagvaarding luidt niet ten name van een natuurlijk persoon en evenmin van een rechtspersoon of een daarmee gelijk te stellen rechtsvorm als omschreven in de limitatieve opsomming van het derde lid van artikel 51 Sr.
De officier van justitie heeft dus een naar de voorschriften van het (economisch) strafproces strafrechtelijk niet relevante entiteit gedagvaard en kan derhalve niet worden ontvangen in de strafvervolging (Vgl. Hof ’s-Gravenhage, meervoudige economische kamer van 4 juni 1953, na verwijzing door de Hoge Raad bij arrest van 17 maart 1953).
De rechtbank verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van het gedagvaarde verdachte.
Lees hier de volledige uitspraak.