Niet-ontvankelijkheidverklaring hoger beroep. Het oordeel dat de dag van de terechtzitting in eerste aanleg verdachte tevoren bekend was, is niet zonder meer begrijpelijk.
/Hoge Raad 18 september 2012, LJN BX4747 Feiten
De inleidende dagvaarding is op 11 maart 2010 aan de griffier betekend, omdat van verdachte geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend was. Een afschrift van de inleidende dagvaarding is op 11 maart 2010 naar een adres van (vermoed) feitelijk verblijf, tevens de plaats van aanhouding, gezonden. Vanaf 24 november 2010 staat verdachte op dat adres ingeschreven, conform een door hem eerder geuit voornemen.
Ter zitting in eerste aanleg van 26 maart 2010 is verdachte noch een advocaat verschenen. De rechtbank heeft verstek verleend tegen verdachte. Blijkens het proces-verbaal van die terechtzitting heeft de benadeelde partij daar onder meer het volgende verklaard: "Ik heb verdachte gisteren gebeld en gesproken. Hij wilde wel wat met mij regelen. Ik heb hem toen gezegd dat het prima is als hij de goederen alsnog levert. Hij vertelde mij niet te weten dat er een zitting was. Ik heb hem toen de brief die ik ontvangen heb nog voorgelezen. Van belang voor mij is wel de verklaring van verdachte dat zijn zoon erbij betrokken was."
De rechtbank heeft op 9 april 2010 vonnis gewezen. Namens verdachte heeft mr. Mulder op 28 mei 2010 hoger beroep ingesteld.
Het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep van 3 maart 2011 houdt in dat verdachte niet verschenen is maar wel zijn uitdrukkelijk gemachtigde raadsvrouw, alsmede het volgende: "De voorzitter stelt de ontvankelijkheid van het hoger beroep aan de orde. De advocaat-generaal voert het woord, leest de vordering voor en legt die aan het hof over. De advocaat-generaal deelt mede, zakelijk weergegeven: De benadeelde partij heeft op 25 maart 2010 met verdachte gebeld. Daarbij is de terechtzitting in eerste aanleg ter sprake gekomen. Verdachte heeft gezegd contact met de benadeelde partij te hebben gehad. Ik ben van mening dat het hoger beroep te laat is ingesteld.
De raadsvrouw voert het woord tot verdediging. Zij deelt mede, zakelijk weergegeven: Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg blijkt dat de benadeelde partij het heeft over een regeling en een zitting. Ik weet niet welke brief de benadeelde partij aan mijn cliënt heeft voorgelezen. Mijn cliënt zegt wel dat hij omstreeks die tijd met de benadeelde partij heeft gesproken. Op 22 maart heeft er een comparitie van partijen plaatsgevonden. Mogelijk ging het om die zitting. Mijn cliënt heeft met de benadeelde partij niet gesproken over de strafzaak. Ook tijdens de comparitie van partijen is niet over de strafzaak gesproken. Ook mr Mulder wist niets van een strafzaak."
Het Hof heeft in zijn arrest ten aanzien van de ontvankelijkheid van het hoger beroep het volgende overwogen: "Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Arnhem van 26 maart 2010 blijkt dat de benadeelde partij heeft medegedeeld dat hij de dag voor de zitting met verdachte heeft gebeld en hem heeft gesproken. Verdachte heeft hem toen verteld dat hij niet wist dat er een zitting was. De benadeelde partij heeft verdachte toen de brief die hij heeft ontvangen voorgelezen. De brief die door het openbaar ministerie aan de benadeelde partij is verzonden, bevindt zich in het strafdossier. De raadsvrouw heeft ter zitting van het hof medegedeeld dat haar cliënt rond die tijd inderdaad met de benadeelde partij heeft gesproken. Uit het vorenstaande leidt het hof af dat de benadeelde partij op de hoogte was van de zitting in eerste aanleg.
Verdachte kon volgens de wet gedurende veertien dagen na de uitspraak van het vonnis daartegen hoger beroep instellen. Het hoger beroep is geruime tijd na het verstrijken van die termijn ingesteld. Daarom zal verdachte niet ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep."
Middel
Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep.
Hoge Raad
Het oordeel van het Hof dat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting in eerste aanleg de verdachte tevoren bekend was, is gelet op de inhoud van de verklaring van de benadeelde partij zoals gerelateerd in het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg, alsmede op hetgeen de raadsvrouwe van de verdachte heeft aangevoerd met betrekking tot die verklaring, niet zonder meer begrijpelijk.
Het middel is gegrond.