Niet-ontvankelijkverklaring hoger beroep. HR herhaalt de aan een appelschriftuur te stellen eisen.

Hoge Raad 12 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:17 Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch op de voet van art. 416 lid 2 Sv niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep van een vonnis van de politierechter in de Rechtbank te Maastricht waarbij hij is veroordeeld tot een geldboete van € 250 wegens vernieling.

De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en heeft daartoe het volgende overwogen:

"Gelijk de advocaat-generaal in zijn vordering is het hof van oordeel dat het door verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk is, nu verdachte na het instellen van het hoger beroep noch een schriftuur houdende inhoudelijke grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven en het hof niet van oordeel is dat de strafzaak desalniettemin onderzocht dient te worden. Het hof beschouwt de enkele schriftelijke opgave van verdachte dat hij wegens een verhuizing niet op de hoogte was van de zitting in eerste aanleg niet als een inhoudelijke grief waardoor het hof zich genoodzaakt zou zien om de zaak inhoudelijk te behandelen."

Middel

Het middel houdt in dat het Hof verdachte ten onrechte niet ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep omdat het Hof verdachtes bij schriftuur opgegeven reden voor het hoger beroep niet heeft gezien als een grief als bedoeld in art. 416 lid 2 Sv.

Beoordeling Hoge Raad

De Hoge Raad heeft in HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441, rov. 2.40 onder meer het volgende overwogen:

"Ingevolge art. 410, eerste lid, Sv dient een appelschriftuur de grieven tegen het vonnis in eerste aanleg te bevatten. In die bepaling worden geen nadere materiële eisen gesteld waaraan de appelschriftuur, die ook door de verdachte zelf kan worden ingediend, dient te voldoen (...) Daarom ligt in de rede aan de formulering van de grieven thans geen hoge eisen te stellen."

Het Hof heeft klaarblijkelijk toepassing gegeven aan art. 416, tweede lid, Sv en daaraan ten grondslag gelegd dat "de enkele schriftelijke opgave van verdachte dat hij wegens een verhuizing niet op de hoogte was van de zitting in eerste aanleg" niet als een schriftuur houdende grieven kan worden aangemerkt. Dat oordeel geeft, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.4 is overwogen, blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

Het middel slaagt.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^