Niet-ontvankelijkverklaring verzoek ex art. 591a Sv: Termijnoverschrijding niet verschoonbaar
/Rechtbank Den Haag 5 februari 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:1770
Op grond van artikel 591a, vierde lid Sv dient een verzoek tot schadevergoeding binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak te worden ingediend. Het verzoekschrift is op 15 november 2018 ingekomen ter griffie van deze rechtbank. De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of sprake is van termijnoverschrijding.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat geen sprake is van termijnoverschrijding omdat het onderhavige verzoekschrift als aanvulling op een eerder - wel tijdig ingediend - verzoekschrift moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft immers op 15 mei 2018 beslist op het verzoekschrift met kenmerk 18/108, hetgeen met zich brengt dat geen aanvulling op dat verzoekschrift meer kan worden gedaan. Het onderhavige verzoekschrift heeft dus te gelden als een op zichzelf staand verzoekschrift. Het onderhavige verzoekschrift is ruim een jaar na het eindigen van de strafzaak, en dus te laat, ingediend. De termijn voor het indienen van het verzoekschrift is dan ook overschreden.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of deze termijnoverschrijding verschoonbaar kan worden geacht en overweegt dat deze vraag dient te worden beoordeeld tegen de achtergrond of de verzochte kosten kunnen worden vergoed op grond van artikel 591a Sv.
Op grond van artikel 591a Sv kan aan een gewezen verdachte, wiens strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel, een vergoeding worden toegekend voor - onder meer - de kosten van rechtsbijstand. Ingevolge artikel 90, eerste lid, Sv, dat van overeenkomstige toepassing is, is voor toekenning van een vergoeding plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De Hoge Raad heeft in een uitspraak van 20 mei 1986, NJ 1987/28, geoordeeld dat "onder 'de kosten van een raadsman' waarvoor een vergoeding uit 's Rijks kas kan worden toegekend, als bedoeld in de eerste volzin van het 591a, tweede lid Sv, zijn te verstaan de kosten van een raadsman die in rechtstreeks verband staan met een strafzaak tegen een gewezen verdachte, welke is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan art. 9a Sr.”
De kosten voor rechtsbijstand waar een vergoeding voor wordt gevraagd zien in het onderhavige geval op de werkzaamheden die de raadsman heeft verricht teneinde het Openbaar Ministerie te bewegen uitvoering te geven aan het vonnis van de rechtbank, voor zover inhoudende dat inbeslaggenomen goederen geretourneerd dienden te worden aan de gewezen verdachte. Uiteindelijk heeft het ruim een jaar geduurd, tot 24 september 2018, voordat het Openbaar Ministerie het gehele in beslag genomen geldbedrag terug had gestort aan verzoeker, zoals door de rechtbank was bevolen.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde kosten wel in zekere zin in verband staan met de strafzaak, maar niet rechtstreeks. Bij de beoordeling van het criterium of de kosten in rechtstreeks verband staan met de strafzaak, overweegt de rechtbank dat de in artikel 591a, vierde lid jo. 592, tweede lid Sv bedoelde termijn van drie maanden, licht werpt op de beantwoording van de vraag welke kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Deze termijn is een indicatie dat wordt gedoeld op de kosten die zijn gemaakt voorafgaand aan het einde van de strafzaak of relatief kort erna (zoals de kosten van de raadsman voor het indienen van een verzoekschrift ex art. 591a Sv). Ook overweegt de rechtbank dat, in het geval dat het Openbaar Ministerie geen gevolg zou hebben gegeven aan het strafvonnis of indien verzoeker minder geduldig was geweest, verzoeker zich tot de civiele rechter had moeten wenden teneinde een executeerbare titel te verkrijgen. De thans gevorderde kosten zouden in een dergelijke procedure kunnen worden aangemerkt als buitengerechtelijke incassokosten en zouden in dat kader kunnen worden beoordeeld. Deze overwegingen tezamen leiden de rechtbank tot de conclusie dat de thans gevorderde kosten niet in rechtstreeks verband met de strafzaak waarin verzoeker is vrijgesproken.
Uit het bovenstaande volgt dat de rechtbank geen reden ziet de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Concluderend zal verzoeker dus niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn verzoek.
Lees hier de volledige uitspraak.