Nieuw: de 'afdoeningsovereenkomst'
/Rechtbank Zeeland-West-Brabant 9 december 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:8391
Onlangs werd al bekend dat het OM het onderzoek naar de Grass Company met een overeenkomst eindigde.
Onderzoek naar The Grass Company, een keten met coffeeshops in Tilburg en Den Bosch, leidde in 2011 tot de verdenking van grootschalig witwassen van minstens 20 miljoen euro, belastingfraude, handel in softdrugs, valsheid in geschrifte en het vormen van een criminele organisatie. Tientallen (rechts)personen werden daarbij als verdachten aangemerkt.
Het Openbaar Ministerie heeft in het proces rond de coffeeshops van The Grass Company met 21 verdachten een overeenkomst gesloten. De partijen zijn het eens geworden over de betaling van geldboetes (van 20.000 tot 375.000 euro), het vervullen van werkstraffen (in totaal 460 uur) en terugbetaling van in totaal 7,75 miljoen euro als wederrechtelijk verkregen voordeel. Aangezien de verdachten aan de verplichtingen hebben voldaan, vervalt voor het OM het strafvorderlijk belang bij de vervolging.
Zaken natuurlijke personen
Van vijf verdachten bevonden de zaken zich onder de rechter. Het OM had deze verdachten eerder gedagvaard waardoor hun zaken in behandeling zijn bij de rechtbank. Bij het onderzoek ter terechtzitting heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het strafvorderlijk belang dat het Openbaar Ministerie had bij de vervolging van verdachte is komen te vervallen. Hiertoe is onder andere gewezen op de afspraken die met de verdediging zijn gemaakt waaraan volledig uitvoering is gegeven. De rechtbank wordt hier voor een voldongen feit gesteld: boetes en ontnemingsbedrag zijn al betaald. En vordert de eigen niet-ontvankelijkheid. Het zijn dus nadrukkelijk geen 'procesafspraken'.
De afspraken
Er bestaat een overeenkomst betreffende buitengerechtelijke afdoening strafzaak en ontneming d.d. 29 november 2022. Daaruit blijkt dat aan de verdachte overeenkomstig artikel 257a Sv een strafbeschikking is uitgevaardigd, inhoudende kort samengevat:
geldboete van € 20.000;
overdracht ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de girale gelden en de effecten die onder/ten laste van [medeverdachte] in beslag zijn genomen en die resteren nadat daaruit, door afstand, de geldboete en de transactie zijn voldaan;
de in de overeenkomst genoemde overige verplichtingen, betrekking hebbende op onder anderen de exploitatie van coffeeshops en de ontmanteling van de rechtspersonenstructuur.
Daarnaast is voor het feit aangaande het opzettelijk onjuist of onvolledig belastingaangifte doen overeenkomstig artikel 74 Wetboek van Strafrecht een transactie van € 5.000,- aangeboden en heeft er een ten aanzien van het feit aangaande valsheid in geschrifte een beleidssepot in verband met de oudheid van het feit plaatsgevonden.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank merkt allereerst op dat het hier gaat om een zaak van zeer specifieke aard die uitzonderlijk is gezien de omvang, het tijds- en zaaksverloop en de diverse belangen, waaronder ook andere fiscale en civiele procedures worden begrepen. De tenlastegelegde feiten dateren van vanaf 2008 en de strafzaak tegen verdachte loopt reeds sinds 2018. Gezien de veelheid aan verdachten en de omvang van de zaak, zou het nog vele jaren kunnen gaan duren voordat de strafzaak definitief tot een einde komt.
Met de ‘Overeenkomst buitengerechtelijke afdoening en ontneming BRZ 408’ tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging is gekozen voor het maken van afspraken om te komen tot een andere wijze van afdoening, zonder tussenkomst van de rechtbank. De rechtbank is geen partij geweest bij de totstandkoming daarvan en is daarbij ook niet betrokken geweest. Deze overeenkomst en het feit dat deze thans volledig ten uitvoer is gelegd, liggen ten grondslag aan de gevorderde en bepleite niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Daarmee hebben het Openbaar Ministerie en de verdediging de rechtbank voor een dilemma geplaatst waarmee de rechtbank heeft geworsteld.
De bevoegdheid om dergelijke afdoeningsbeslissingen te nemen terwijl de zaak onder de rechter is kent de wet niet. Dergelijk onbevoegd handelen kan, wanneer sprake is van schending van de belangen van een verdachte, een grond voor niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie opleveren. In dit geval heeft de officier van justitie echter niet in strijd met het belang van de verdachte gehandeld. De verdachte had hier zelf ook belang bij. Er was sprake van ‘informed consent’. Verdachte is vrijwillig overgegaan tot het betalen van de overeengekomen geldbedragen, waardoor, bij het verder vervolgen van verdachte en het kunnen opleggen van een straf door de rechtbank, het beginsel van ‘ne bis in idem’ een rol zou(den) kunnen gaan spelen.
Naast de belangen van het Openbaar Ministerie en de verdachte dient de rechtbank echter naar nog een ander belang te kijken: het belang van de samenleving. De rechtspraak heeft tot taak ervoor te zorgen dat iedereen volgens de regels die zijn gesteld in de wet, in gelijke gevallen gelijk behandeld wordt. Het is daarbij de wetgevende macht die de regels en daarmee de reikwijdte van de wet vaststelt. Hiermee wordt de rechtspraak transparant en voorspelbaar. Daar hoort bij dat er door de officier van justitie wordt gehandeld volgens de wet.
Een andere belang van de samenleving, is dat, waar mogelijk en gepast, gezocht wordt naar een wijze van afdoen van zaken die de rechtspraak niet meer dan nodig belast. Daardoor ontstaat er ruimte om meer strafzaken af te doen. Dit belang speelt ook een rol in de onderhavige zaak.
De ontwikkeling van de mogelijkheid om te komen tot procesafspraken komt inmiddels tegemoet aan dat belang. In een zaak waarin procesafspraken zijn gemaakt heeft de rechtbank de mogelijkheid om van de zaak, in het stadium waarin deze zich bevindt, alle aspecten te toetsen en alle belangen te wegen en daarmee haar taak uit te oefenen. Bij de onderhavige wijze van afdoen is dit echter niet het geval.
De officier van justitie en de verdediging hebben desgevraagd aangegeven niet voor de weg van procesafspraken te hebben gekozen omdat het geheel aan onderhandelingen, afspraken en gesprekken in een definitieve fase van afronding was gekomen voordat er een oordeel van de Hoge Raad was omtrent de toelaatbaarheid van procesafspraken en de condities die daarbij hebben te gelden. Dit neemt echter niet weg dat terzake van de tenlastegelegde feiten al sancties zijn opgelegd én dat inmiddels al aan alle resultaatsverplichtingen in de overeenkomst is voldaan.
Dit aspect betrekt de rechtbank bij haar oordeel alsmede dat de afspraken tussen de officier van justitie en de verdediging werden gemaakt voordat de mogelijkheid van het maken van procesafspraken door de Hoge Raad is getoetst, terwijl er steeds sprake is geweest van “informed consent” bij verdachte overeenkomstig de voorwaarden die de Hoge Raad daar later voor het toetsen van procesafspraken voor heeft bepaald. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de omstandigheid dat er naast de gedagvaarde verdachten ook afspraken zijn gemaakt met een behoorlijk aantal andere binnen- en buitenlandse verdachten en entiteiten, zoals ook in de overeenkomst is opgenomen. Ook zijn er afspraken zijn gemaakt over kwesties die zich buiten het bereik van de strafrechter afspelen, zoals het ontbinden van een vennootschapsstructuur en de wijze waarop de tenuitvoerlegging van financiële sancties en maatregelen plaatsvindt. Daar komt bij dat het Openbaar Ministerie wel bevoegd zou zijn geweest om over te gaan tot de thans gekozen buitengerechtelijke afdoeningen in een stadium van de vervolging waarin de rechtszaak nog niet was aangevangen.
De rechtbank beschouwt deze zaak gelet op de hiervoor uiteengezette specifieke en uitzonderlijke omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien als van een buitencategorie. Alles afwegend komt de rechtbank tot de slotsom dat het strafvorderlijk belang bij voortzetting van de vervolging thans ontbreekt. De rechtbank is echter wel van oordeel dat deze manier van handelen, zolang daar niet een wettelijke basis voor is, niet moet worden herhaald en dat het maken van procesafspraken de aangewezen weg is.
De rechtbank zal de officier van justitie daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging van verdachte.
Lees hier de volledige uitspraak.