Officier van justitie wraakt rechtbank (onsuccesvol)

Rechtbank Rotterdam 6 september 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:8731

Ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer op 24 januari 2023, alwaar de rechter voorzitter was van de strafkamer, is in de zaken van de verdachten een vordering wijziging tenlastelegging voorgedragen en toegewezen.. Op die zitting zijn de zaken van de beide verdachten open verwezen naar de rechter-commissaris vanwege de onderzoekswensen van de verdediging.

Op 28 maart 2023 volgt de afwijzende beschikking van de rechter-commissaris. Per kerende post krijgt de voorzitter, op het algemene e-mailadres van de rechtbank, het verzoek van de verdediging om een regiezitting te houden. Dat is een verkapt appel. Op dat verzoek van de verdediging had in overleg met het OM tot een regiezitting kunnen worden besloten, maar dergelijk overleg heeft niet plaatsgevonden. Er had in beginsel in samenspraak met de verkeerstoren een inhoudelijke behandeling moeten worden gepland. Bij aanvang van die inhoudelijke behandeling kun je dan constateren dat er (opnieuw) onderzoekswensen worden ingediend, maar dat kan niet op voorhand door de rechtbank zelf worden bepaald. Dat er zonder samenspraak of overleg een regiezitting is bepaald, is merkwaardig. Dan zijn we bezig met iemand die een zaak op zijn eigen wijze wil doen. Daarin lag echter in de visie van het OM de vooringenomenheid van de rechter nog niet besloten. Die ontstond pas ter terechtzitting van 3 augustus 2023.

De officier van justitie heeft ten aanzien van de terechtzitting van 3 augustus 2023 steeds het idee gehad dat het onderzoek ter terechtzitting opnieuw zou worden aangevangen, omdat de rechtbank zitting zou gaan houden in een andere samenstelling dan de voorafgaande zitting. Het onderzoek werd echter niet – conform wettelijk voorschrift – opnieuw aangevangen. Evenmin werd door de voorzitter aan alle procespartijen gevraagd of de rechtbank met ieders instemming geacht kon worden het onderzoek opnieuw te zijn begonnen. In plaats daarvan begon de voorzitter met de inleiding waarom hij van mening was dat de zitting op de door hem voorgestelde wijze moest plaatsvinden, te weten in de vorm van een regiezitting. Daarbij heeft de voorzitter zich geuit alsof hij verder ging met het onderzoek waar het zich bevond ten tijde van de schorsing ter zitting van 24 januari 2023. Vervolgens gaf de voorzitter rauwelijks het woord aan de officier van justitie om te reageren op de onderzoekswensen.

De onderzoekswensen van de verdediging waren– na de afwijzende beschikking van de rechter-commissaris – nog niet ter zitting herhaald door de verdediging. Op dat moment ontstond bij de officier van justitie de gedachte dat de rechter vooringenomen was. De voorschriften van het Wetboek van Strafvordering werden door hem met voeten getreden om het gewenste resultaat te bereiken, namelijk de onderzoekswensen snel afkaarten. De voorzitter ging voort in wat de officier van justitie aanduidde als zijn ‘one man show’. De officier van justitie had ook het idee dat de voorzitter zo handelde zonder zijn bijzitters te hebben ingelicht. Een en ander is strafvorderlijk gezien een nonchalance met de schijn van vooringenomenheid. Als je als officier van justitie voorafgaande aan de zitting ziet wat er gaat gebeuren, en het gebeurt ter zitting ook echt, dan voel je partijdigheid, alsof het OM er niet toe doet en geen partij is.

De beoordeling

Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.

Voor zover het wrakingsverzoek door de officier van justitie is gegrond op de omstandigheid dat de voorzitter zonder overleg met het Openbaar Ministerie heeft beslist dat er in de zaken tegen de verdachten een regiezitting moest plaatsvinden, is de wrakingskamer van oordeel dat het verzoek te laat is gedaan. Immers, in artikel 513 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat het wrakingsverzoek wordt gedaan zodra de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond aan verzoeker bekend zijn geworden. In ieder geval ten tijde van het door het Landelijk Parket verzenden van de oproepingen aan verdachten en hun raadslieden voor de zitting van 3 augustus 2023, die zijn gedateerd op 11 juli 2023, moet voor de officier van justitie duidelijk zijn geweest dat die zitting een regiezitting zou worden. Dat blijkt immers uit de mededeling in die oproepingen ten aanzien van het karakter van de zitting.

Het is vaste jurisprudentie dat de zinsnede “zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn” betekent dat een wrakingsverzoek moet worden gedaan onmiddellijk nadat de feitelijke grond tot wraking bekend is geworden, waarbij een korte tijd voor beraad acceptabel is.

In dit geval is die termijn ruimschoots overschreden. De gewraakte gedragingen van de rechter was immers aan de officier van justitie bekend op 11 juli 2023, terwijl het verzoek tot wraking pas is ingediend op 3 augustus 2023. Voor zover het wrakingsverzoek is gegrond op deze beslissing van de rechter is de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar wrakingsverzoek.

Voor zover het wrakingsverzoek – blijkens de ter terechtzitting gebruikte bewoordingen – door de officier van justitie is gegrond op haar stelling dat de voorzitter heeft toegelaten dat de verdediging een vorm van verkapt appel instelt tegen de afwijzende beschikking van de rechter-commissaris, constateert de wrakingskamer dat zij die grond tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek feitelijk weer heeft ingetrokken door haar mededeling dat de gedachte dat de rechter vooringenomen was niet hierdoor is ontstaan, maar eerst door de gang van zaken ter terechtzitting van 3 augustus 2023. Ook heeft de officier van justitie bij gelegenheid van de mondelinge behandeling bevestigd dat onderzoekswensen – na afwijzing daarvan door de rechter-commissaris in het kader van een terugwijzing door de zittingsrechter – weer opnieuw ter sprake kunnen komen ter terechtzitting. Nu deze wrakingsgrond is ingetrokken, wordt het verzoek voor zover daarop gebaseerd, afgewezen.

De officie van justitie heeft bij de mondelinge behandeling ter zitting van de wrakingskamer – kort samengevat – nog de volgende gronden aan haar verzoek toegevoegd:

  • de rechter in zijn hoedanigheid van voorzitter van de meervoudige strafkamer is bij aanvang van de terechtzitting van 3 augustus 2023 niet – zoals de wet voorschrijft in geval van een gewijzigde samenstelling van de rechtbank – het onderzoek ter terechtzitting opnieuw begonnen, maar heeft gehandeld alsof hij dat onderzoek voortzette in de stand waarin het ten tijde van de schorsing op 24 januari 2023 bevond;

  • op de zitting van 3 augustus 2023 heeft de rechter na zijn inleiding rauwelijks het woord gegeven aan de officier van justitie om te reageren op de onderzoekswensen van de verdediging, terwijl die wensen nog niet door de verdediging opnieuw ter zitting waren geuit.

De wet schrijft echter voor dat alle omstandigheden tegelijk worden aangevoerd om zo onnodige vertraging te voorkomen. Nieuwe omstandigheden worden alleen in de beoordeling betrokken als deze pas na indiening van het verzoek aan verzoeker bekend zijn geworden. De door de officier van justitie aangevoerde nadere gronden waren haar echter al bij indiening van het oorspronkelijke verzoek bekend, derhalve op 3 augustus 2023. Deze later aangevoerde gronden worden daarom niet in de beoordeling betrokken.

De wrakingskamer voegt hier aan toe dat noch uit hetgeen door de officier van justitie aan haar wrakingsverzoek ten grondslag is gelegd, noch uit hetgeen zij ter zitting van de wrakingskamer daaromtrent heeft toegelicht, enig houvast blijkt voor het oordeel dat de rechter door zijn persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is; evenmin dat er sprake is van een zwaarwegende aanwijzing voor het oordeel dat de vrees voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is.

Dat de rechter ter terechtzitting van 3 augustus 2023 niet begon met de mededeling dat het onderzoek op de terechtzitting opnieuw werd aangevangen omdat de rechtbank in een andere samenstelling zitting hield dan op de voorafgaande zitting, heeft de rechter verklaard met de mededeling dat hij ervoor koos om eerst zijn inleiding uit te spreken en pas daarna de formaliteiten te vervullen. Of die (keuze voor deze) volgorde vanuit processueel oogpunt juist is, is niet aan de wrakingskamer om te beoordelen.

Indien voor de officier van justitie niet duidelijk was wat er van haar werd verlangd op het moment dat de rechter ter terechtzitting van 3 augustus 2023 zijn inleiding had afgerond en – zoals zij stelt – haar het woord gaf of – zoals de rechter stelt – in haar richting keek – had zij dit kenbaar kunnen maken en aan de rechter kunnen vragen wat hij nu van haar verwachtte. Dit is niet gebeurd en enkel de veronderstelling van de officier van justitie dat zij meende dat van haar werd verwacht om op dat moment te moeten reageren op nog niet ter zitting gedane dan wel herhaalde onderzoekswensen is geen reden om vooringenomenheid van de rechter aan te nemen. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting blijkt niet dat de rechter haar expliciet het woord gaf om te reageren op de onderzoekswensen. De weergave van het verloop van de zitting in het proces-verbaal lijkt meer aan te sluiten bij de versie van de rechter (dat hij in haar richting keek) dan de versie van de officier van justitie dat hij haar het woord gaf, laatst staan met een expliciet verzoek daarbij.

De rechtbank verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking voor zover dit is gegrond op de omstandigheid dat de rechter zonder overleg met het Openbaar Ministerie heeft beslist dat er in de zaken tegen de verdachten een regiezitting moest plaatsvinden en wijst het verzoek tot wraking voor het overige af.

Lees hier de volledige uitspraak. 

Print Friendly and PDF ^