OM-appel tegen de beslissing van de RC om een vordering tot huiszoeking bij verdachte parlementariër af te wijzen
/Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba 15 maart 2016, ECLI:NL:OGHACMB:2013:77 Op 9 maart 2013 heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechter-commissaris huiszoeking ter inbeslagneming zal doen in de zaak tegen de verdachte voornoemd. Uit de vordering en de daarbij gevoegde stukken blijkt dat de huiszoeking dient te strekken tot inbeslagneming van voorwerpen in een woning/panden.
- adres 1
- Ministerie van Justitie, IND verdachte Road 8, 8a e/o alwaar de IND is gehuisvest
- adres 2
- adres 3.
Bij beschikking van 9 maart 2013 heeft de rechter-commissaris deze vordering afgewezen. Op 11 maart 2013 heeft de rechter-commissaris deze beschikking nader schriftelijk gemotiveerd.
Tegen deze beschikking heeft de officier van justitie hoger beroep ingesteld bij beroepschrift/memorie van grieven van 12 maart 2013. Het beroepschrift strekt ertoe dat het Hof voormelde beschikking van 9 maart 2013 van de rechter-commissaris zal vernietigen en opnieuw rechtdoende zal bepalen zoals gevorderd door de officier van justitie.
Op 10 maart 2013 heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechter-commissaris huiszoeking ter inbeslagneming zal doen in de zaak tegen de verdachte voornoemd. Uit de vordering en de daarbij gevoegde stukken blijkt dat de huiszoeking dient te strekken tot inbeslagneming van voorwerpen in de woning/panden gelegen te:
Kantoor ruimte van de onafhankelijke parlementariër verdachte, gehuisvest in het parlementsgebouw op Sint Maarten aan de Wilhelminasteeg in Philipsburg;
Fractiekamer van de onafhankelijke parlementariër verdachte, gehuisvest in het parlementsgebouw op Sint Maarten aan de Wilhelminasteeg in Philipsburg.
Bij beschikking van 10 maart 2013 heeft de rechter-commissaris deze vordering afgewezen. Op 13 maart 2013 heeft de rechter-commissaris deze beschikking nader schriftelijk gemotiveerd.
Tegen deze beschikking heeft de officier van justitie hoger beroep ingesteld bij beroepschrift/memorie van grieven van 13 maart 2013. Het beroepschrift strekt ertoe dat het Hof voormelde beschikking van 10 maart 2013 van de rechter-commissaris zal vernietigen en opnieuw rechtdoende zal bepalen zoals gevorderd door de officier van justitie.
Beoordeling
Uit de stukken en de in raadkamer verkregen inlichtingen blijkt dat verdachte ervan wordt verdacht dat hij het misdrijf van artikel 379 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) heeft (mede) gepleegd en dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, zoals bedoeld in artikel 146 Sr. verdachte is (onafhankelijk) Statenlid te Sint Maarten.
Ingevolge artikel 123 lid 1 van de Staatsregeling geschiedt vervolging van een minister of een lid van de Staten wegens het begaan van een misdrijf door de procureur-generaal of een door hem aan te wijzen ander lid van het openbaar ministerie, na bevel van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, op vordering van de procureur-generaal. De procedure is geregeld in de Landsverordening vervolging politieke gezagsdragers. In artikel 2 van deze Landsverordening is bepaald dat vervolging van een van misdrijf verdachte politieke gezagsdrager slechts plaatsvindt na een bevel tot vervolging van het Hof, op vordering van de procureur-generaal.
In dit geval is geen bevel tot vervolging gevorderd door de procureur-generaal en gegeven door het Hof. Ter beoordeling staat of een bevel tot vervolging tegen verdachte vereist is om de onderhavige vorderingen tot het doen van huiszoekingen toe te wijzen. De vraag is of deze huiszoekingen vallen onder het begrip ‘vervolging’ in de zin van artikel 123 lid 1 van de Staatsregeling en artikel 2 van de Landsverordening vervolging politieke gezagsdragers. Het Hof overweegt dienaangaande als volgt.
Gelet op de memories van toelichting beoogt de onderhavige regeling waarborgen te bieden dat de beslissing om tot vervolging van een politieke gezagsdrager over te gaan, zorgvuldig wordt genomen. Daartoe is bepaald dat vervolging enkel door de procureur-generaal (of een door deze speciaal aangewezen persoon) kan worden ingezet. Als verdere waarborg is opgenomen dat de beslissing van de procureur-generaal niet tot stand kan komen, dan nadat het Hof hiermee heeft ingestemd. Blijkens de memories is deze regeling ingegeven door de aanzienlijke gevolgen van een strafrechtelijke vervolging van een minister of een lid van de Staten wegens bepaalde misdrijven, bepaald in artikel 36 en 50 van de Staatsregeling. In de memorie van toelichting bij artikel 123 lid 1 van de Staatsregeling is in dit verband vermeld dat niet alleen de minister bij het toepassen van voorlopige hechtenis of na een veroordeling wordt geschorst als minister, maar bij een eventuele onherroepelijke veroordeling bovendien van rechtswege wordt ontheven uit zijn functie.
In de memorie van toelichting bij artikel 123 lid 1 van de Staatsregeling is opgenomen dat ‘vervolging dient te worden opgevat als het door het openbaar ministerie betrekken van een strafrechter in de strafzaak’ en in de memorie van toelichting bij artikel 2 van de Landsverordening vervolging politieke gezagsdragers dat ‘onder vervolging is te verstaan het door het openbaar ministerie betrekken van de rechter in de zaak’. Als bekende ‘daden’ van vervolging noemt laatstgenoemde memorie het vorderen van voorlopige hechtenis, het dagvaarden van de verdachte en het vorderen van een gerechtelijk onderzoek. Deze memorie vervolgt met: ‘A contrario betekent dit dat voor het opsporingsonderzoek in verband met een verdenking van een politieke gezagsdrager wegens misdrijf, geen vervolgingsbevel wordt vereist. Aan een dergelijk onderzoek verbindt de Staatsregeling niet van rechtswege de schorsing of ontslag uit het ambt’.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het Hof niet slechts sprake van vervolging in de zin van artikel 123 lid 1 van de Staatsregeling en artikel 2 van de Landsverordening vervolging politieke gezagsdragers bij het vorderen van voorlopige hechtenis, aan de toepassing waarvan artikel 36 en 50 van de Staatsregeling vergaande gevolgen verbinden, het dagvaarden van de verdachte en het vorderen van een gerechtelijk onderzoek. Voorts heeft de definitie van vervolging uit de doctrine, die in de memories is weergegeven, in dit verband onvoldoende onderscheidend vermogen. Dwangmiddelen zoals de telefoontap en de doorzoeking worden dikwijls in een vroeg stadium van het vooronderzoek ingezet, waarbij niet altijd duidelijk is tegen wie deze zijn gericht. Voor het opsporingsonderzoek wordt echter geen vervolgingsbevel vereist.
Uit de stukken en de in raadkamer verkregen inlichtingen blijkt dat het openbaar ministerie bekend is met de persoon van de verdachte en zijn hoedanigheid van Statenlid en dat het openbaar ministerie de verdenking jegens de verdachte baseert op videobeelden met geluid, waarvan de opname in diverse – lokale en Nederlandse – media is verschenen. Het in die omstandigheden vorderen dat de rechter-commissaris in de zaak van de verdachte huiszoekingen zal doen, beoordeelt het Hof als vervolging van de betrokken politieke gezagsdrager in de zin van artikel 123 lid 1 van de Staatsregeling en artikel 2 van de Landsverordening vervolging politieke gezagsdragers. Dat zou anders zijn in het geval dat enkel de machtiging van de rechter-commissaris wordt verzocht voor de inzet van opsporingsbevoegdheden, die naar hun aard en essentie heimelijk zijn en moeten blijven tijdens het opsporingsonderzoek.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep dient te worden afgewezen.
Beslist wordt derhalve als volgt.
Beslissing
Het Hof wijst af het beroep.
Lees hier de volledige uitspraak.