OM-cassatie & cassatie verdachte: Witwassen, art. 420bis Sr

Hoge Raad 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2002

Feiten

Bij arrest van 15 augustus 2012 heeft het Hof te Arnhem verdachte wegens het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 213 gram cocaïne, het voorhanden hebben van een revolver en een zogenoemde taser alsmede (partieel) witwassen (BMW 528i en € 160.096,63) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden. Voorts heeft het Hof de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging ter het onder 4 bewezen verklaarde witwassen voor zover dat betrekking heeft op het witwassen van € 36.060,-; € 5.000,-; € 1.700,-; € 1.120,-; $ 3.702,- en € 600,-. Tevens heeft het Hof de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van acht weken.

Tegen dit arrest is cassatieberoep ingesteld door mr. W. Hemstede, advocaat-generaal bij het Hof te Arnhem alsmede, namens de verdachte, door mr. P.R.M. Noppen, advocaat te Arnhem. Het door de advocaat-generaal ingestelde cassatieberoep is beperkt tot het onder 4 ten laste gelegde feit. Het door de raadsman ingestelde cassatieberoep is onbeperkt.

Middel

Het middel van de Advocaat-generaal komt op tegen het door het Hof gegeven ontslag van alle rechtsvervolging van de verdachte met betrekking tot het onder feit 4 bewezenverklaarde wat betreft een aantal van de daar genoemde geldbedragen.

Beoordeling Hoge Raad

Vooropgesteld moet worden dat op zichzelf noch de tekst noch de geschiedenis van de totstandkoming van de art. 420bis en 420quater Sr eraan in de weg staat dat iemand die een in die bepalingen omschreven gedraging verricht ten aanzien van een voorwerp dat afkomstig is uit enig door hemzelf begaan misdrijf, wordt veroordeeld wegens - kort gezegd - (schuld)witwassen. Dat geldt, naar uit de tekst van de wet volgt, ook voor het verwerven of voorhanden hebben van zo'n voorwerp.

Dit betekent niet dat elke gedraging die in de art. 420bis, eerste lid, en 420quater, eerste lid, Sr is omschreven, onder alle omstandigheden de - in beide bepalingen nader omschreven - kwalificatie witwassen onderscheidenlijk schuldwitwassen rechtvaardigt. Zo kan ingeval het gaat om een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf en hem het "verwerven" of "voorhanden hebben" daarvan wordt verweten, de vraag rijzen of een dergelijk enkel verwerven of voorhanden hebben voldoende is om als (schuld)witwassen te worden aangemerkt.

Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de strafbaarstelling van witwassen strekt ter bescherming van de aantasting van de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde, dat witwassen een veelomvattend, maar ook te begrenzen fenomeen is, en dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht "om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen".

Gelet hierop moet worden aangenomen dat indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd.

Daarmee wordt mede beoogd te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of onder zich en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen. Bovendien wordt aldus bevorderd dat in zo een geval het door de verdachte begane (grond)misdrijf, dat in de regel nader is omschreven in een van specifieke bestanddelen voorziene strafbepaling, in de vervolging centraal staat.

Er moet in dergelijke gevallen dus sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft. Ingeval de gedraging betrekking heeft op een gedeelte van die voorwerpen, kan slechts het verwerven of voorhanden hebben van dat gedeelte worden aangemerkt als witwassen.

Een vonnis of arrest moet voldoende duidelijkheid verschaffen over de door de rechter in dit verband relevant geachte gedragingen van de verdachte. Wanneer het gaat om het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, moeten daarom bepaaldelijk eisen worden gesteld aan de motivering van het oordeel dat sprake is van (schuld)witwassen. Uit die motivering moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp.

Deze rechtsregels hebben slechts betrekking op het geval dat de verdachte voorwerpen heeft verworven of voorhanden heeft gehad, terwijl aannemelijk is dat die voorwerpen afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf. (Vgl. HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2001)

Onderhavige zaak

Het Hof heeft kennelijk aannemelijk geacht dat de desbetreffende geldbedragen afkomstig zijn uit eigen misdrijf (cocaïnehandel) en dat de verdachte deze gelden slechts heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad. Het Hof heeft vervolgens vastgesteld dat met betrekking tot deze geldbedragen door de verdachte geen handeling is verricht die heeft bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die geldbedragen.

Het Hof heeft gelet op een en ander geoordeeld dat het met betrekking tot die geldbedragen niet tot de kwalificatie witwassen kan komen. Dat oordeel geeft, gelet op hetgeen hiervoor onder 3.3 is overwogen, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.

Voor zover het middel berust op de opvatting dat in een geval als het onderhavige "de rechter dan wel het (grond)misdrijf waaraan de verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt zoveel mogelijk dient te concretiseren voor wat betreft plaats, tijd en door de verdachte verrichte handelingen", stelt het een eis die het recht niet kent.

Het middel faalt.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^