OM-cassatie: Teruggave van een buitenlands rijbewijs
/Hoge Raad 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3077 De Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, heeft bij beschikking van 2 september 2014 het beklag van klager ex art. 164 lid 8 WVW 1994, dat volgens de bestreden beschikking strekt tot teruggave van zijn door de politie op 22 juli 2014 ingevorderde en door het openbaar ministerie op 23 juli 2014 ingehouden rijbewijs, gegrond verklaard en de teruggave van het rijbewijs aan hem bevolen.
Middel
Het middel keert zich met een rechts- en een motiveringsklacht tegen het oordeel van de Rechtbank dat het ingevorderde buitenlandse rijbewijs aan de houder daarvan moet worden teruggegeven op de grond dat deze houder van het rijbewijs in het buitenland woonachtig is.
Beoordeling Hoge Raad
Uit het samenstel van de bepalingen van art. 164 WVW 1994 volgt dat buitenlandse rijbewijzen kunnen worden ingevorderd en ingehouden in de gevallen bedoeld in het tweede en derde lid van dat artikel. Anders dan de Rechtbank heeft geoordeeld is daarbij niet vereist dat de houder van het rijbewijs in Nederland woonachtig is.
Daaraan doet niet af dat in de gevallen waarin art. 180, vierde lid, WVW 1994 toepasselijk is, op grond van art. 180, achtste lid, WVW 1994 de verplichting om het rijbewijs in te leveren niet geldt indien de houder van het buitenlandse rijbewijs niet in Nederland woonachtig is. Art. 180, vierde lid, WVW 1994 is immers alleen van toepassing indien het rijbewijs ten tijde van de tenuitvoerlegging van de ontzegging van de rijbevoegdheid (nog) niet is ingevorderd dan wel (na invordering) is teruggegeven. De bepaling ziet derhalve op andere gevallen dan gevallen als het onderhavige waarin het rijbewijs meteen na aanhouding van de verdachte is ingevorderd en nadien is ingehouden.
Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
Lees hier de volledige uitspraak.